332
gebleven dwangarbeiders dringend beuoodigd voor den gewonen trans
portdienst en was de genie daardoor genoodzaakt vrije werklieden
aan te werven. Zij zocht die onder de Cliineezen, Maleiërs, Niassers
en Javanen; Chineezen en Javanen bleken weldra de meest geschikte.
Aanvankelijk ging de werving met veel moeite gepaard, maar naar
mate de nog al voordeelige voorwaarden beter bekend werden, wer
den ook de resultaten steeds beter; tegen het einde vau 1874 waren
er reeds 910 in dienst.
Met de uitbreiding onzer stelling in 1875 en de oprichting van
een groot aantal posten nam ook hun aantal uit den aard der zaak
belangrijk toe, zoodat het tegen het eind van dat jaar tot 2400
was gestegen en eind 1876, 3000 bedroeg. In Maart 1877 trof
men te Atjeh aan, als vrije werkers, 175 Inlandsche en 375 Chinee
sche ambachtslieden en 3147 Inlandsche en 62 Chineesche koelies,
totaal 3759 personen.
Bij de operation in 1879 moesten, zooals daareven onder „dwang-
arbeiders'reeds werd vermeld, 1000 vrije koelies worden afgestaan
voor het transportwezen, welke echter spoedig weder werden aangevuld;
in April 1879 telde dan ook nog altijd dit hoogst kostbare korps:
51 Europeanen, 273 Inlandsche en 165 Chineesche ambachtslieden,
3217 Inlandsche en 19 Chineesche mandoers en koelies, totaal 3725
personen. Daarvan moest toen echter dagelijks een niet onbelang
rijk aantal voor de ageerende colonnes en voor de posten worden
afgestaan.
In 1878 werden bij Grouvernements Besluit de regelen voor de
werving, het beheer, enz. vastgesteld.
Het korps kreeg daarbij den naam van „Het korps geniewerkers
„te Atjeh." De plaatselijke geniechefs door geheel Indië werden
met de werving belast, waarvoor zij zoo noodig werfmandoers aan
stelden. De werkers, die zich aanmeldde n, werden geneeskundig
onderzocht; de ambachtslieden bovendien aan eene proef onderwor
pen. Aangenomen zijnde, genoten zij eene premie van 25.
Als uitrusting werd hun kosteloos verstrekt een eetketel en een sprei,
aan eiken koelie bovendien een werkbroek en een boezeroenals wa
pens mochten zij kris en parang medenemen. Zij genoten, desverlangd
met hun gezin, vrijen overtocht naar Atjeh en te Atjeh zelf vrije