338 schoten noodig waren, om een man buiten gevecht te stellen. Een schrijver van lateren tijd, Piobert (1813), rekent dat er 8000 a 10000 gemiddeld noodig waren om eenen enkelen vijand onschadelijk te maken. Bij moderne schrijvers loopen de berekeningen dienaangaan de eveneens zeer uit een. In de meest vertrouwbare bronnen vond ik, dat de uitkomsten te velde 7io Vvoi ja ze^s Vso Vss bedragen van de resultaten, in vredestijd gewoonlijk verkregen. (1) De opgaven omtrent die uitkomsten van groote legers kunnen echter, met het oog op geoefendheid, uit den aard der zaak weinig- zekerheid geven. In de bekende resultaten van kleinere troepen- afdeelingen zou men daarvoor natuurlijk meer vertrouwen kunnen stellen en hierop beter eenig denkbeeld over de schietvaardigheid kunnen baseeren. Tot heden is men daarin, zoover mij bekend, niet geslaagd. Wat onze Indische toestanden betreft, is het natuurlijk moeielijk, ja bijna onmogelijk de te velde verkregene uitkomsten in onze expeditiën eenigszins na te gaanik herinner mij dan ook niet eene ernstige poging daartoe gezien te hebben en hoewel daaruit zou te leeren vallen, is het wellicht beter dergelijke statistiek maar achterwege te laten, want wij zouden zeker tot de conclusie moeten komen, dat elke vijand, buiten gevecht gesteld, een groot gewicht aan lood gekost heeft. Het is eene bekende waarheid, dat de vaardigheid in het schieten de waarde van den soldaat bepaalt en hoewel vele andere deugden en hoedanigheden den militair tot eer kunnen strekken en hem kunnen verheffen, zal ieder soldaat, wiens bedrevenheid in het schieten niet meer dan middelmatig is, onafhankelijk van de hoegrootheid zijner andere militaire hoedanigheden, slechts aanspraak op den naam van middelmatig soldaat kunnen maken. (1) Kolonel Wolozkoi in zijn „Gewehrfeuer im Gefecht" deelt mede dat in den tijd der gladloopgeweren het aantal treffers gemiddeld 0,25 °/0 bedroeg van het aantal ver schoten patronen. In de veldtochten van 1864 en 1866 verkregen de Duitschers met het naaldgeweer 1,5 °/0 treffers. In den oorlog van 1870/71 verkregen zij, met hetzelfde geweer, slechts 0, 3 Kolonel W. schrijft dit groote verschil alleen toe aan de meerdere bedaardheid der schutters ten gevolge der mindere verliezen, die zij in 1864 en 1866 door de inferieure bewapening hunner tegenstanders leden; in den oorlog van 1870/71 waren de verliezen der Duitschers betrekkelijk 3 a 4 maal zoo groot als in de beide vorige veldtochten. Red.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 349