353
„chose de particulier qui frappe leur esprit et les amène a reconnaitre
„que l'honime qui les commande est réelleruent au-dessus d eux.
In het tegenovergestelde geval verkeeren onze onderwijzers, vooral
daar waar de recruten Inlanders zijn; toch kan de officier ook aan
den Javaanschen recruut behoorlijk onderwijs geven en hem doen
gevoelen dat hij op een hoog standpunt van ontwikkeling staathier
toe is een tweede vereischte hoogst noodzakelijk
b. De officieren moeten zich toelegyen op de kennis der Inlandsche talen.
Ik zal hierover kort zijn.
Over het algemeen wordt in het legeren de officieren hieronder
begrepen, slecht Maleisch gesproken. Grammaticale kennis be
staat gewoonlijk weinig en de woordenkennis laat in den regel ook
veel te wenschen over; het Maleisch leent zich ongelukkig bijzonder
tot omschrijving, of liever, bij gebrek aan woordenkennis omschrijft
men, en in die wartaal speelt het woord tampat de hoofdrol;
het is dikwijls niet aan te hooien, hoe velen tegen soldaten en
tegen fatsoenlijke Inlanders Maleisch spreken een Inlander zegt daar
over niets, maar is evenwel goed opmerker.
Ik eisch geen zuiver Maleisch om onderwijs aan Inlandsche sol
daten te geven, geen volledige kennis der taalregels, maar toch zoo
veel taalkennis dat men b. v. het alphabet kent en geen djim
met tja verwisselt, wat men overigens dagelijks kan hooren, b. v.
katjang voor kadjangtjahari (tjerri) voor djaripantjang voor pan-
djang, enz. De officier dient daarbij het hoofdstuk voornaamwoorden
te kennen en te weten hoe hij personen, die graden of betrekkingen
bekleeden, behoort aan te spreken.
De Maleische taal is als studie buitengewoon aan te bevelen en
moet men zich vooral niet verbeelden bij het geven van onderwijs,
dat de leerling het verhaal begrepen heeft, omdat hij op de vraag
begrepen? uit medelijden of verveling sahaja antwoordt. De Ja-
vaansche taal zou bij het onderwijs aan jonge Inlandsche soldaten
nog meer nut hebben.
Eindelijk bestaat er nog een hoofd vereischte om onderwijs te ge
ven, dat is
c. De onderwijzer moet eenig denkbeeld hebben van paedagogie of on
derwijsteer.
1886, Dl. II. 24