DE OEFENINGEN BIJ DE BEREDEN ARTILLERIE. Aan den Heer F. C. Granpré Molière. Waarde Collega! Veroorloof mij enkele opmerkingen naar aanleiding van uw artikel in afl. N°. 8 van den loopenden jaargang van dit tijdschrift. Gaarne had ik het bespreken van die punten, welke toelichting of weerlegging vereischen, door bevoegder en bekwamer pen dan de mijne zien geschieden. Nu dit echter niet schijnt te gebeuren, vermeen ik dat tot langer zwijgen geen aanleiding bestaat. Op blz. 164 van uw opstel schrijft gij, dat gij de diensttableaux van de 7 batterijen op Java vóór u hebt liggen en dat die, op kleine wijzigingen na, van denzelfden inhoud zijn. De diensttableaux van de 3 veldbatterijen te Willem I en te Banjoe Biroe, die gij toen bezichtigd hebt, moeten zeker van eenige jaren her geweest zijn, want het tegenwoordige tableau biedt, juist op enkele cardinale punten, groote verschillen aan met het tableau der Divisie Veld- en Bergar- tillerie te Batavia, dat gij tot punt van uitgang uwer beschouwing- hebt gekozen. Een enkele blik in het verkorte afschrift, dat hierbij gevoegd is, zal u daarvan overtuigen. Reeds in het begin van 1884 werd dooi den laatstvorigen commandant der Veld- en Bergbatterijen op Java bepaald, dat de verschillende werkzaamheden, die op Woensdag en Zaterdag verricht werden, als paardenbaden, stalschrobben, inspecties, enz., slechts éénmaal per week, en wel op Donderdag zouden gehouden worden. Gij ziet dus, dat wanneer gij ons artilleristen te Banjoe Biroe toeroept: „Uwe verdeeling van den arbeid is minder gewenscht uwe paarden staan van Vrijdag morgen tot Maandag morgenalzoo bijna drie etmalen stil; alleen bij de bergbatterij te Soerabaia heeft men eene betere regelinggij tegen sinds meer dan twee jaren be keerden predikt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 459