465 ven van de Nederlandsche taal zonder zinstorende fouten, en al het geen reeds bij liet examen tot sergeant vereischt werd. Ons voor schrift betreffende den velddienst is ruim voldoende om verder van de studie der tactiek af te zien; het reglement betreffende de wa penen en de schietoefeningen vervangt de wapenleer; bij goede re glementen kan het onderwijs aan de kaderschool zich tot deze be palen. Daarentegen kan het zeer nuttig zijn, dat daar nu en dan over militaire onderwerpen eene causerie wordt gehouden, die meer beoogt opmerkingsvermogen en gezond verstand te wekken, dan een vernisje van kennis aan te brengen. De proeftijd van één jaar moet in hoofdzaak over de bruikbaar heid beslissen. De aspirant, die aan het examen voldeed, doorloopt deze proef bij een veldbataljon, waarbij hij niet onmiddellijk voor zijne plaatsing op de kaderschool diende. Eene commissie', bestaande uit den "bataljonscommandant, de officieren der compagnie, waarvan hij onafgebroken een jaar deel uitmaakt, en den luitenant-adjudant oordeelt over zijne geschiktheid. Ik vrees dat de kundigheden, bij een examen ten toon gespreid, veel tekortkomingen in ijver, gedrag en geschiktheid verbergen kun nen. Vaak zal een jongmensch, dat vlot Eransch en Duitsch spreekt, breukverwikkelingen al spelend oplost, geschiedenis en aardrijkskunde als van een leien dak afdreunt, onverdiend het ver trouwen der examen-commissie winnen, terwijl deze hoedanigheden niet gedurende één jaar mogelijke gebreken verbloemen kunnen. Zoo hoog schat ik voor den onder-luitenant militaire verdiensten, dat ik de mogelijkheid wil opengesteld zien, dat een bepaald ge deelte (b. v. 1) tot den proeftijd toegelaten kan worden, als beloo ning voor uitstekende daden. De proeftijd blijve ook dan ongemeen streng. Eindelijk nog een verschil in meening met X. Hij zegt: „het „aangaan van een huwelijk zoude den onder-luitenants verboden moe- „ten worden." Lijnrecht daartegenover zoude ik willen zeggen: „het huwelijk mag volstrekt niet tegengewerkt worden." Hier, waar schier elk ouderzoek om het „óu est la femme" draait, is het op leggen van het celibaat aan de hoogste autoriteit in de kazerne, een aanslag op haar prestige. Wordt tevens de huishoudster niet

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 476