490
zaak weer zoo levendig voor den geest staat, alsmede de algemeene
verslagenheid die er het gevolg van was, doch als hun laatste chef
acht ik het mijn plicht, hen, die zoo treurig aan hun einde kwamen,
tegen de sterk gekleurde beschuldiging van plichtverzuim te verdedigen.
Zij hebben hun plicht niet verzaakt, doch met eere vervuldgeen der
gewapenden, die een duim breed van zijn plaats week. Zij vielen waar
zij gestaan hadden, hunne nagedachtenis blijve dus eervol.
Tegen 8 uur des morgens kwam de assistent-resident Schomerus
bij mij, om een onderzoek in te stellen, dat zich echter bepaalde
tot de vraag, waar de aanvallers zich teruggetrokken hadden, hetgeen
door mij niet beantwoord kon worden. Om 12 uur, dus 6 uur na
het gebeurde, kwamen twee patrouilles van Kota Radja, met de
controleurs Turk en Van Lith. Turk had de opdracht van Ketapan
Doea over Pakan Badak naar Olehleh te marcheeren en vandaar naar
Kota Radja terug te keeren. Van Lith moest van Ketapan Doea
naar Boekit Daroe gaan, het terrein daar doorzoeken en dan langs
denzelfden weg terugkeereu. Zooals te verwachten was, had dit in
het minst geen succeshad men des morgens dadelijk met spoed
de militaire commandanten van Lambaroe en Anagaloeng de noodige
bevelen gegeven, om het terrein aan die zijde af te sluiten en had men
dan dadelijk eene patrouille naar Boekit Daroe en Biloel gezonden,
ik geloof dat de kans grooter geweest was om iets op het spoor
te komen.
De Heer Pruijs van der Hoeven beweert, dat de transportdienst
later aan officieren werd opgedragen, omdat het kader daarvoor minder
geschikt was, doch ZHEGr. weet zelf wel dat dit minder juist is.
Onder den generaal Van der Heijden waren de gewone transporten
5 gewapenden sterk, waarbij één gegradueerde, en dit was destijds
voldoende; overal heerschte veiligheid, ongewapend en zonder eenig
geleide kon men zich in verschillende richtingen bewegen. Later
onder den Heer Pruijs van der Hoeven was dit echter geheel anders.
De vroegere transporten van vijf man moesten tot vijftig worden
opgevoerd, daar het aanvallen der transporten door de groote onvei
ligheid bijna dagelijksch werk was, en hierbij werden officieren inge
deeld. Waaraan die groote onveiligheid moest worden toegeschreven,
wil ik daar laten, een ieder die destijds te Atjeh was, weet daar