491
genoeg van. Een staaltje, als minder algemeen bekend, wil ik echter
nog aanhalen.
In de maand December 1881 werden eenige, ik meen zes, gewapende
Atjehers door mij in de onmiddellijke nabijheid der versterking te
Ketapan Doea opgevat. In de vaste overtuiging verkeerende, dat dit
de personen waren die onze kleine transporten telkens aanvielen en
dus gelukkig met zulk een mooie vangst, liet ik hen met de pradjoerits
onder Yan der Zijl, die juist naar de schijf schoten, naar Kota Radja
brengen. Wie beschrijft echter mijne verwondering en teleurstelling,
toen zij tegen tien uur weder terugkwamen met hunne wapenen bij
zich. Het waren vrienden die gerust hun gang konden gaan, want
men had hun een karbouw ontstolen, die zij thans zochten. Of zij
later hun karbouw gevonden of nog een klein transport ontmoet hebben,
is mij niet bekend.
Een ieder onzer, die destijds te Atjeh was, weet misschien nog
wel het een en ander om „Mijne ervaring van Atjeh" van minder
juiste voorstellingen te zuiveren. Het stroomt over van loftuitingen
op het leger in algemeenen zin, doch waar feiten vermeld worden,
worden die gewoonlijk in ons nadeel uitgelegd. Dit in het licht te
stellen, zij ons doel.
Bandjermasin1 September 1886. B. L. IIagedoorn,
kapitein der infanterie.