514 lichtstoffen, maar ook evenzeer bij de langzame verbranding van kool- en stikstof houdende voedingsmiddelen in het lichaam. De warmte nu, hieruit ontstaande, moet het bovenvermelde warmteverlies dekken en hoe meer warmte op de bovenvermelde wijze wordt verloren hoe grooter de hoeveelheid spijzen zal moeten zijn, die gebruikt worden om dit verlies te dekken. Nu heeft Yierordt berekend dat een volwassen man, arbeidende in Europa, per 2d uren verliest 2500000 caloriën (een calorie of warmte- eenheid is de hoeveelheid warmte, die noodig is om 1 Gr. water van een zekere temperatuur te brengen tot een temperatuur van 1° C. hooger), waarvan 384120 cal. worden verbruikt voor het verdampen van water door de huid (transpiratie) en 192060 cal. om het water, dat door de longen als waterdamp moet worden uitgeademd, tot damp temaken. Yoor het verwarmen der ademhalingslucht tot 37° C. berekent Y. dat noodig zijn 84500 cal., terwijl hij voor het verwarmen van spijzen enz. 50000 cal. noodig acht. Er blijft dus, volgens V., voor verlies door warmte-uitstraling over 2500000 (384120 192060 -+- 84500 50000) bijna 1800000 cal. Daar nu V. zijn berekeningen voor Europa heeft gemaakt en aldaar eene gemiddelde temperatuur van 12° C. heelt ten grondslag genomen, moeten de verschillende cijfers, voor Indië naar rato worden verminderd, omdat de temperatuur daar zooveel hooger is. Zoodat het aantal van 2.5 millioen caloriën een vrij belangrijke vermindering zou ondergaan. Daar echter de transpiratie in heete klimaten veel grooter is dan in Europa, moet daarentegen op een vermeer dering gerekend worden van het aantal van 384120 cal. voor uitwaseming door de huid. Stellig zal echter de vermindering de vermeerdering overtreffen. Is die vermindering werkelijk van eenig aanbelang? Zoo ja, hoeveel zal zij moeten bodragen? Deze vragen zullen meer door de empirische methode dan door berekening moeten worden beantwoord. Er is echter nog een factor, die Vierordt, König, Pettenkofer en alle andere geleerden blijkbaar hebben vergeten of van weinig gewicht geacht, dat is namelijk het verlies door de geslachtsverrichtingen. Een factor, die hier in Indië zeker niet buiten rekening mag worden gelaten. Zou dus een soldaat in Indië (Europeaan, Indo-Europeaan, Inlander) minder of anders samengesteld (wat verhouding van N houdende tot N vrije stoffen aangaat) voedsel noodig hebben dan een Europeaan in Europa? Zijn daarover hier ook proeven genomen Ik geloof van neen. Wie helpt mij terecht?

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 525