44 voor den soldaat namelijk, hetgeen mijns inziens wel eens uit het oog wordt verloren, en niet om te spelen in tuinen, sociëteiten, pleintjes en diergelijke, waar de soldaat meestal geen toegang heeft en er dus niet naar kan luisteren. Doch ter zake. In de eerste plaats dient er alzoo gewaakt te wor den tegen het spelen van te zware stukken, waartoe de kapelmees ters niet geheel aan hun eigen wil moeten worden overgelaten, doch onder directie moeten staan van een officier, die kennis van muziek heeft. De meeste kapelmeesters zijn echter geheel vrij, spelen wat ze willen en bestellen de muziek. Daarenboven ziet men zoo dikwijls officieren met de muziek belast, die er geen verstand van hebben. Waarom moet dat steeds de luitenant-adjudant van het bataljon zijn, als er een ander officier is, die muzikale kennis bezit? En toch is dit meestal het geval, evenals men bij de meeste bataljons wel een officier vindt, die muziek kent. Deze officier houde den kapelmeester onder streng toezicht, kieze de stukken in overleg met dezen, bezoeke de repetities en wekke door kleine middelen de ambitie bij de muzikanten op. Het gehalte der kapelmeesters laat ook in den regel te wenschen over. De kunst, om een muziekkorps te dirigeeren met al wat daarbij behoort, is moeilijker dan men denkt, en ik ben er zeker van, dat de meeste kapelmeesters niet aan de vereischten voldoen, die gesteld worden aan de candidaten voor kapelmeester bij de regi menten infanterie en huzaren in Nederland. Aldaar is het examen voor kapelmeester, dat door eene commissie van bekende meesters wordt afgenomen, zeer moeielijkwie daaraan voldoet is werkelijk bekwaam. Hier is dit echter niet het geval. Het examen wordt bij de stafmuziek afgenomen doch dat er de hand inee gelicht wordt, weet ik zeker. Dit is verkeerd. Om iets goeds te hebben, vooral op dit gebied, moet men hooge eischen stellen; ware men hierin streng, en stelde men niemand tot kapelmeester aan, die niet strikt aan de eischen voldoet, die men in Nederland stelt, dan zou men in den beginne met moei lijkheden te kampen hebben, doch op den duur zouden de muziek korpsen er mede gebaat zijn. Er zijn altijd ijverige menschen genoeg,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 55