569 ala het telegram van den kolonel Yan Daalen, die terstond bij zijn optreden als bevelhebber om aanvulling tot 1500 koelies seinde, en de raming van den intendant der expeditie na haren terugkeer, eene raming, die eveneens tot 1500 kwam en die zeker in de eerste plaats hier waarde heeft, wijzen op de groote waarschijnlijkheid dat men aan die hoeveelheid, bij goede organisatie en indeeling, voldoende zoude hebben gehad. Wanneer men nu voor eene dergelijke expeditie, als de le tegen Atjeh was, een voldoenden koelietrein steeds beschikbaar heeft, mag men dunkt mij zeer tevreden wezen. Grootere expeditiën zullen steeds een niet onbelangrijken voorbereidingstijd vereischen, gedurende welken men de ontbrekende treincompagnieën zeer goed kan bijeenbrengen en oefenen. Voor zulke expeditiën ten allen tijde volledig uitgerust te zijn, is niet noodig en financiëel niet gewenscht. Uit het hier gezegde mag volstrekt niet worden besloten, dat, dewijl voor de le Arjeh-expeditie, sterk ruim 3000 man, 1500 koelies, d. i. 1 koelie op 2 man voldoende zouden zijn geweest, nu ook voor elke andere expeditie die verhouding kan worden aangenomen. Dit is allerminst waar. Eeii dergelijke vaste verhouding tusschen de sterkte der troepen en die van den koelietrein, is bij onze Indische expeditiën niet op te sporen. Daartoe oefenen te veel wisselvallige omstandig heden invloed op de berekening uit. In de eerste plaats is de ver moedelijke lengte der operatielijn daarbij een invloedrijke factormet het toenemen dier lengte, bij overigens gelijke omstandigheden, neemt het aantal koelies, in groote mate toe. Maar ook tal van andere om standigheden doen hun invloed gelden, zoo b. v. de al of niet noodzakelijkheid van het medevoeren van materialen voor logies, van positiegeschut, van een beiegeringspark, van brugmaterieel of andere geniebenoodigdheden, van warmer kleeding of lichaamsdekking voor den soldaat in bergstreken, enz., de vermoedelijke duur der expeditie, het voornemen tot al of niet vestiging in het land, de aanwezigheid van transportmiddelen langs de communicatielijnen, de gezindheid dei- bewoners om die transportmiddelen te leveren en zoovele andere zaken. Al deze wisselvallige invloeden zijn oorzaak, dat voor de berekening der transportmiddelen voor eene expeditie zelfs bij bena dering geen vaste regel is te stellen. (1) 1886, Dl. II. 38 (1) In het werk van den gep. majoor La Gordt Dillié over de „Oorlogvoering in

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 580