578
„De toenmalige chef van den geneeskundigen dienst te Atjeh, later
„kolonel, Van Riemsdijk, was het dan ook geheel met mij eens, dat
„men den man met het oog op zijn gezondheid eenige centen in
„handen diende te geven, om hem in de gelegenheid te stellen zich
„soms eenige versnaperingen te verschaffen."
Er bestaat dan ook geen redelijke twijfel dat de dwangarbeiders
bij volgende expeditiën in het genot van loon zullen worden gesteld.
Wanneer zij geen vivresgeld ontvangen, is f 1.— per maand echter
zeker wat weinig en zal men hen minstens f 2,50 of f 3,dienen
te geven.
Met een woord van dank aan den schrijver van de bovenstaande
mededeeling, die mij ook menige andere inlichting verschafte, eindig
ik dit opstel. Aanleiding tot het samenstellen daarvan vond ik in
dein de beide eerste gedeelten voorkomende, vertaling van het
artikel van majoor Rocard. Gaarne had ik ook vroegere Ned.-Indische
expeditiën van vóór 1860 daarin opgenomen ik vreesde echter te veel
hooi op mijne vork te nemen reeds nu toch kon ik slechts langzaam tot
het einde komen van de meer beperkte taak, die ik mij had gesteld
en die, ik erken het gaarne, nog ver van volledig is afgewerkt.
Moge het geschrevene evenwel strekken om te bewerken dat, met het
gaandeweg verdwijnen der dwangarbeiders van Atjeh, niet tevens ver-
dwijne de herinnering aan de onschatbare diensten door hen bewezen,
en de overtuiging van de noodzakelijkheid omwil men ook bij
volgende oorlogen op die diensten kunnen rekenen, uit hunne ver
spreide en ongeoefende krachten reeds in vredestijd een bruikbaar
werktuig samen te stellen.
WeltevredenOctober 1886. G. J. Van Kooten.
NASCHRIFT.
Op blz. 323 van dit opstel komt een sterktestaat voor van de dwangarbeiders te
Atjeh, loopende van 1875 t/m. 1886.
Tot 1885 zijn de cijfers daarvan ontleend aan de Kol. Verslag, na dien tijd moest
ik ze uit verschillende staten bijeenzoeken. Deze staten blijken echter met het in-
tussehen verschenen K. V. van 1885 niet overeen te komen; men beschouwe dus de
gegeven cijfers niet als juist.