601 richtige uitvoering van den militairen dienst wakende hooge onder officier, zooals wij ons dien voorstellen. Hiermede nemen wij afscheid van het opstel van den heer Nijpels, na hem verzekerd te hebben, dat wij zijne pennevrucht, evenals het opstel in No. 6 van dezen jaargang getuigenis afleggende van zijn werklust en toewijding, met veel genoegen gelezen hebben. Volledigheidshalve zulleu wij thans nog met een enkel woord aan stippen wat wijsedert het schrijven van ons eerste opstelten nadeele van den door ons gepreconiseerdeu maatregel al zoo vernamen. Gebeurt hetzoo redeneerden eenigen reeds nu zoo vaakdat compagnieën, waarbij 2 of 3 luitenants ingedeeld zijn, bij de exerci tiën met niet meer dan 1 luitenant verschijnen, dit laatste (zoo niet erger) zal regel wordenzoodra de compagnie van 1 luitenant zal beroofd zijn. De rechtspleging, zoomede de garnizoensdienst stellen nu eenmaal hare onafwijsbare eischen; de herhaalde overplaatsingen van officieren brengen mede gedurig lacunes te weeg in het aantal werkelijk dienstdoende officierenen het is derhalve zaak om aan luitenantste houden, wat men éénmaal heeft. Ligt in dat beweren veel waarsdaaraan is dunkt ons wel te ge- moet komendoor b. v. bij ieder bataljon een kapitein en een le" luitenant voor speciale diensten boven de formatie te voeren, een maatregel, waartoe de besparing van de conversie der luitenants in onderluitenants alle financieele ruimte geeft. Zoodoende wordt te vens de bevorderingskans bij de infanterie, die zeer spoedig „aller treurigst en ambitiedoodend" zal zijn, een weinig verbeterd. Een tweede bezwaar zoude zijn de weinige elasticiteit eener formatie van 2 luitenants per compagnie, speciaal als oorlogsformatie. Viel, zoo redeneerde men, te velde wegens ziekte als anders zins allicht öf de kapiteinof één der luitenants uit, al spoedig zoude men dan den onderluitenant moeten roepen tot de vervulling in zijnen vollen omvang van den luitenantsdienst, waarvoor hij toch kwalijk geschikt was te achten. Afgescheiden daarvan, dat wij nu juist de vervanging van den luitenant door den onderluitenant niet zoo zwaar opnemen, valt tegen dit beweren te zeggen, dat in oorlogstijd toch ook de soldaten weg- 1886, Dl. II. 40

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 612