604
leger dienenden geniekapitein Cool is der lezing overwaard. Hij bespreekt
daarin drie der jongste Atjehgeschriften en wel het „Beroep op het
„Nederlandsche volk" door overste Verstege, de „Ervaring van Atjeh"
van den heer Pruijs van der Hoeven en eindelijk „Onze tegenwoordige
„politiek" van den heer Laging Tobias, aan den inhoud dezer ge
schriften vaak eigen meening vastknoopende, gegrond op eigene, te Atjeh
opgedane ervaring.
Beginnende met eene schets, hoe gunstig de Atjehzaken stonden, nadat
de XXII en XXYI Moekims door generaal Van der Heijden onderworpen
waren, toont de schrijver verder aan, hoe ongunstig onze positie werd
onder het bestuur van den civielen gouverneur Pruijs van der Hoeven.
Diens ervaring van Atjeh wemelt dan ook volgens aanwijzingen van den
heer Cool van militaire ketterijen, onjuiste gevolgtrekkingen en tekort
komingen aan de waarheid. De oud-gouverneur Laging Tobias komt er
bij den heer Cool vrij wat beter af, wat te eerder te begrijpen is, nu
diens denkbeelden, omtrent hetgeen er voor Atjeh en het Indisch leger in
de naaste toekomst moet gedaan worden, ten volle door hem worden gedeeld.
De kapitein Cool wil dus geene civiele allures meer a la Pruijs van
der Hoeven, evenmin echter eene nieuwe agressie a la Verstege met diens
commissoriaal onderzoek, doch een voortgaan met het huidige stelsel, dit
laatste nochtans alleen om niet opnieuw in „stelselloosheid" te gaan doen.
In het gedeelte van Atjeh, dat wij thans bezitten, moeten wij echter
niet al te laks zijn en daartoe een paar kleine, zelfstandige, mobiele colonnes,
ieder sterk 200 uitgelezen manschappen^ onder flinke officieren gereed
doen staan, om zoo nu en dan den vijand, die al te dicht nadert, eene
les te geven.
De hoofdzaak echter moet volgens hem zijn het geheele leger krachtiger
en sterker te maken, door het aantal non-combattanten beduidend te
reduceeren ten bate van het strijdend deel, door Europeanen, Amboineezen,
Afrikanen (uit West-Indië of de Vereenigde Staten) aan te werven en de
Indo-Europeanen tot het formeeren eener leger-reserve te benutten.
Gebrek aan plaatsruimte noodzaakt ons, het met deze aankondiging
hierbij te laten. De kapitein Cool, de welbekende strijder voor „Indische
„Legerbelangen" in den Militairen Spectator, jaargangen 1885 en 1886,
verdient andermaal den dank van zijne Indische kameraden.
V.