"V -A. IR, X Militaire Rechtspraak. 1°. De o-verwijzing van eene zaak naar den krijgsraad ingevolge art. 12 R. L. kan ook door den afdeelings-of gewestelijken commandant geschieden, wanneer de garni zoenscommandant daarvoor geene termen vindt. 2°. Hij, die in een aan derden gericht geschrift een su perieur in rang beleedigende woorden toevoegt, maakt zich schuldig aan „insubordinatie door woorden", bij art. 99 C. W. strafbaar gesteld. Het in de vorige aflevering op blz. 397 407 onder bovenstaand motto medegedeelde krijgsraad vonnis met de daarop gevolgde sententie van het Hoog Militair Gerechtshof geeft ons aanleiding tot eenige beschouwingen, die wij hier den lezers van hot Militair Tijdschrift aanbieden. Yoor de mededeeling der feiten verwijzen wij naar de in genoemde bladzijden vermelde overwegingen en stippen slechts aan, dat de krijgs raad den beklaagde vrijsprak, doch dat dit vonnis door het H. M. G. werd vernietigd en de beklaagde wegens insubordinatie door ivoorden werd ver oordeeld tot de straf van één jaar detentie. Wij kunnen ons, salva reverentia, noch met de meening van den krijgs raad, noch met die van het opperrechterlijk college geheel vereenigen, en wel op de volgende gronden. Te recht heeft de krijgsraad gemeend, dat de overwijzing van eene zaak naar den krijgsraad moet geschieden door de bij de wet in art. 12 R. L. genoemde autoriteit, te weten den commandeerenden officier van het garnizoen en door niemand anders, welke meening haar steun vindt, behalve in de artt. 10 en 13 R. L. voornamelijk in het beginsel, nedergelegd in art. 1 R. L., waar bepaald is: „dat geen militair wegens misdaad in „rechten mag betrokken worden, dan volgens de wet, in de gevallen en „volgens de wijze door dezelve voorgeschreven." De wetgever heeft met

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 616