614 van militaire marschen, dan wel tot het practisch uitvoeren, in verband met andere wapens, van de eene of andere tactische onderstelling. Het groote nut dezer oefeningen zal door niemand betwist worden. Zij zijn de eenige, waarbij de omstandigheden van den oorlog eenigszins kunnen worden nabij gekomen. Zij zijn noodig, zoowel voor de aanvoer ders zelve, als voor de manschappen, welke laatsten o. a. moeten leeren afstanden van eenige uitgestrektheid, ook in minder toegankelijke ter reinen, marcheerende af te leggen. Deze tochten, waarbij de troep menig maal vrij laat, te 12, 1 of 2 uur 's middags, in het kampement terugkeert, zijn echter zeer vermoeiend, en matten de manschappen voorzeker veel meer af dan de gewone exercitiën van 6 7-j- uur 's morgens. Dikwijls moet men dan ook vernemen, dat op den dag na zulk een oefening of marsch het ziektecijfer beduidend hooger is dan op andere dagen. Deze bedenking heeft den korpscommandanten of den militairen commandanten vaak genoopt, aan dergelijke oefeningen minder uitbreiding te geven, dan zij zelve anders wenschlijk achten. Het komt er dus voor die comman danten op aan te zorgen, dat de oefeningen op zoodanige wijze worden gehouden, dat ook de minderen er met lust en opgewektheid aan deel nemen, en de door te stane vermoeienissen binnen zekere grenzen blijven, opdat zij niet immer gepaard zullen gaan met een bedenkelijke vermeer dering van het normaal aantal comparanten op het ziekenrapport van den volgenden dag. En nu eindelijk vdieser langen Rede kurzer Sinn.'''' Het heeft schrijver dezes dikwijls bevreemd, dat hij, op tochten als de bo venbedoelde de infanteristenbehalve met geweerpatroonzak en lasch, ook met hun volgepakten ransel beladen zag, op welken laatsten somwijlen bovendien nog kapotjas, sprei en eetketel waren bevestigd. Voorwaar, geen geringe last, wanneer die uren achtereen in de bran dende zon moet worden getorst, en dat door mannen, waarvan er zoo veel voorheen nimmer iets te dragen hebben gehad. Lust en opgewekt heid moeten dan wel spoedig verloren gaan, terwijl de te presteeren krachtsinspanning in hooge mate verzwaard wordt. Het ligt voor de hand hier te vragen of het wel noodig is, dat de man in zulk eene mate geoefend wordt, om al zijn hebben en houden met zich te dragen. Het antwoord op deze vraag wordt in de eerste plaats gegeven door de ondervinding, op de expeditiën opgedaan, en komen hier zeker minder in aanmerking de enkele marschen langs de groote wegen bij de eene of andere dislocatie van troepen. Ten einde hierin eene op daadzaken gevestigde meening te kunnen uitspreken, hebben

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 625