85 Duidelijker dan in de laatste jaren is het zeker wel niet kunnen blijken, dat de sterkte van het Indische leger niet voldoende is, om ons gezag over onze bezittingen met den uoodigen klem te handha ven. Onze concentratie te Atjeh, ons schoorvoetend optreden te Djambi, en nu laatstelijk onze geringe machtsontwikkeling te Deli, waar door dit schoone en welvarende gewest in zijne bronnen van welvaart ernstig bedreigd wordt, alles zoo weinig voegend aan het prestige eeuer overheerschende koloniale mogendheid, zijn alleen aan dit niet te looche nen feit te wijten. Nu moge de gevolgde gedragslijn volgens sommigen, in de beide eerste gevallen overeenkomen met eene politiek van onthou ding en afwachting, die vooral uit een finaucieel oogpunt vele voordeelen bezit; maar geheel zijn wij het met den heer Laging Tobias eens, die het leger zóó sterk verlangt, dat het iedereen duidelijk worde, dat wij deze politiek niet uit onmacht volgen, maar des verkiezende elk oogenblik krachtig zouden kunnen optreden. En dat is, helaas thans op verre na niet het geval. Hopen wij dat eindelijk de oogen zullen worden geopend voor dien zich met groote en steeds toenemende duidelijkheid op den voor grond driugenden eisch vanLegerversterking.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 96