93 de nadering van Abyssinisclie ruiters. Ik deed daarop carré formeeren, de mitrailleuse in batterij stellen en zond eenige soldaten naar' voren, om de richting, die de vijand nam, nader aan te gevenzij kwamen terug met het bericht dat zij slechts een viertal ruiters zagen, die zich in ren naar Saati begaven. Eene officierspatrouille, die ik onder luitenant Santoro op de rechterflank uitzond, zag evenmin iets van den vijand, maar vond daarentegen een dooden kameel, eenige kameelvrachten en ledige patroon kistjes. Een herder, die zich dicht bij ons had verborgen, werd opgevat en zoo goed mogelijk ondervraagd, en beduidde mij dat de Abyssiniërs onze troepen hadden aangevallen in eene stelling, die hij met den vinger aanwees. Ik deed daarop de mitrailleuse weder aanspannen en marcheerde naar het aangewezen punt. Onderweg vond ik geen enkele aanwijzing, alleen 5 of G versche graven, die van Abyssiniërs moeten geweest zijn. Op de voorste hoogte, de eerste stelling onzer troepen, vond ik een gewond soldaat, die mij mededeelde, dat de onzen hoogerop lagen, allen dood. Zonder dit noodlottig nieuws te kunnen gelooven, snelde ik met de compagnie derwaarts en achter den kam van den hoogsten heuvel overzagen wij de vrceselijke ramp. Allen lagen geregeld naast elkander, als 't ware nog in het gelid. Ik onderzocht, of er nog gewonden lagen, maar mijne officieren en ik consta teerden dat alle officieren en bijna alle manschappen reeds dood warende en kele gekwetsten werden door mijne manschappen tot aan de vallei gedragen. Bij deze hekatombo lagen slechts enkele zwarten. Toen ik de linker helling des heuvels, waar ook talrijke lijken lagen, wilde onderzoeken, kwam de herder ons beduiden, dat talrijke Abyssinische ruiters van Saa ti kwamen opzetten. Daar mijne macht te zwak was, om voort to drin gen en zelfs om weerstand te bieden en de avond mij wellicht in eene hinderlaag zou kunnen doeu vallen, gaf ik last tot den terugtocht. Uit hetgeen ik van de gekwetsten heb vernomen en te oordeelen naar wat ik uit het onderzoek der stelling en andere bijzonderheden kan opmaken, geloof ik mij niet te bedriegen, wanneer ik het aantal der Abyssiniërs schat op niet minder dan 20,000. Ik acht mij verplicht aan te teekenen dat mijne geheele compagnie bij deze gelegenheid blijken hoeft gegeven van volharding, tucht, bedaardheid on eene bewonderenswaardige raensehlievendheid jegens hunne gewonde kameraden. Ten 6 u. n. m. was ik te Monkullo terug. Tanturi kapitein.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1887 | | pagina 102