96 -
Bij dispositie van het H. M. G. dd. 15 April li. is beslist, dat de
krijgsraad terecht op de gronden en motieven voormeld heeft overwogen,
dat niet de plaatselijke commandant van Padang Pandjang, doch de
gewestelijke commandant van Sumatra's "Westkust in den zin van art. 1
van het Kon. besluit dd. 2 November 1873 N°. 26, opgenomen in het
staatsbl. van N. I. van 1874 N°. 28, de onmiddellijke chef is van den
fcorpscommandant, die den reclamant hoeft gestraft.
Het Hof overwoog verder, dat de krijgsraad minder juist op dien grond
hoeft beslist, dat de reclamant dientengevolge niet meer ontvankelijk is
met zijne reclame, daar toch blijkens de stukken de reclamant, met in
achtneming van den bij de wet gestelden termijn, zijn bezwaren daartegen
heeft ingebracht en de omstandigheid dat de plaatselijke commandant van
Padang Pandjang, alhoewel daartoe niet bevoegd, van de reclame kennis
genomen en daarin beslist heeft, niet het gevolg kan hebben, dat hij
daardoor thans van zijn recht van reclame zoude verstoken zijn waarvan
het gevolg is dat de krijgsraad dus zich onbevoegd had moeten
verklaren en de zaak naar den go westelijken commandant had moeten
renvoijeeren, ten einde door die militaire autoriteit te worden behandeld.
Op gemelde gronden is de dispositie van den krijgsraad dd. 13 Januari 11.
vernietigd, den krijgsraad te P. vooralsnog onbevoegd verklarende van
de zaak kennis te nemen, met opdracht de stukken in handen van den mi
litairen commandant van Sumatra's Westkust te stellen, ten einde alsnog
van de door reclamant ingediende reclame kennis te nemen, met last de
straf en strafreden, door den plaatselijken, commandant van P. P. gesteld,
te doen roijeeren.
Naschrift.
Ten onrechte zijn de stukken, nadat de krijgsraad eene beslissing heeft
genomen, ter executie in handen van den gewestelijken commandant ge
steld, die in zijne meening is blijven persisteeren, zoodat nogmaals de
krijgsraad in denzelfden zin heeft recht gedaan. Daar een vonnis of dispo
sitie van den krijgsraad ingevolge art. 213 R. L. eerst dient te worden
geapprobeerd en geconformeerd door het H. M. G., had men de stukken
onverwijld aan 't Opperreehterlijke college moeten doen toekomen, dat alleen
bevoegd was de beslissing van den minderen rechter te doen uitvoeren.
M.