115 29. Opheffing van de posten binnen de nieuwe linie en van Tjot-Goë. De posten, welke na 1 Maart nog niet waren opgeheven, doch, als niet tot de nieuwe linie behoorende, moesten worden verlaten, waren Pango met Pager-Ajer, oud-Lampermej, Tjot-Goë en Oleh- Karang. Bij de vermelding van de oprichting van nieuw-Lampermej is de opheffing van oud-Lampermej op den 27en Augustus reeds aange haald geworden. In de onmiddellijke nabijheid van de nieuwe ver sterking en achter de linie gelegen had die intrekking zonder eenige moeilijkheid plaats j van de materialen was weinig of geen gebruik te maken. De versterkingen Tjot-Goë en Pango verdwenen uit de rij der posten respectievelijk den 19en Augustus en den 15en September 1885 eerstgenoemde post werd in brand gestoken, daar hij geen bruikbare materialen meer opleverdevan laatstgenoemden werd nog van eenige bruikbare afbraak op Lamjong en Lambaroe voordeel getrokken. De versterking Oleh-Karang werd den 8en Maart 1886 verlaten en voor afbraak op publieke vendutie verkocht. 30. Openhappen van de beveiligende strook. Het openkappen van terreinen geschiedde geheel en al buiten de bemoeiingen van den staf der Genie door dwangarbeiders en solda ten, ondersteund door de Genietroepen, die ook daarbij vele uitste kende diensten bewezen hebben. Met het toezicht werden belast de korpscommandanten, wanneer van Kota Radja werd uitgerukt en officieren der Infanterie, wanneer het werk op groote schaal door dwangarbeiders werd uitgevoerd. Onteigeningen en schadeloosstel- lingen geschiedden, na taxatie door postcommandanten of hoofd officieren der Infanterie, in overleg en met tusschenkomst der Atjeh- sche hoofden. Ha 1 Maart is, met uitzondering van Sabang, buiten de linie niet meer gekapt geworden. Herhaaldelijk heeft dit echter plaats gehad binnen de linie, om de veiligheid te bevorderen die, niettegen staande in ruime mate maatregelen genomen worden, nog steeds te wenschen overlaat.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1887 | | pagina 124