129
scheiding van vriend en vijand nog niet wel mogelijk is, zich aan
de posten kenbaar te maken.
30. Hoe met onbekendend. w. z. personen van 's vijands
zijde, die zonder vijandelijke bedoelingen vóór de postenketen ko
men, moet gehandeld worden, komt voor in N°. 8, alin. 2 en N°. 11
180 en verdient afzonderlijke bespreking met de recruten. Tot die „oh-
bekenderirekenen wij ook vreedzame Inlanders, die vergunning
hebben zich binnen het bivak te begeven, doch waaromtrent de
voorzichtigheid toch voorschrijft hen de wapens te laten afleggen
en deze aan de veldwacht te bewaren, tot zij het bivak verlaten
176, punt 4).
31. Yolgt behandeling; daarna de recruten op post.
Wat door aanschouwing kan opgehelderd worden, zal meer blij
vend nut geven, dan wat alleen besproken wordt. Bovenbedoelde
besprekingen hebben dus ook plaats achter één der posten, die weer
door geoefenden bezet zijn.
32. De leider zeudt patrouilles uit. De recruten zien toepassing
van gedragregel N°. 7 180 (reeds vroeger behandeld).
33. De patrouilles vertooneu zich later in de verte weer en
naderen de postenketen, toepassing van N°. 8, le alinea, 180.
34. De leider laat voorstellen de komst van een kamponghoofd
met eenige gewapende volgelingen. De post handelt als in N°. 8,
2e alin., 180 of zoo noodig als in N°. 11 180 is aangegeven.
De recruten zien en hooren water gebeurt; bespreking.
Aant: „Aan onbekende personen wordt door de posten op gebieden-
„den toon „halt" toegeroepen en hun gelast buitenwaarts front te maken
en de wapens af te leggen(N°. 8 180); alzoo luidt het voor
schrift en alzoo werd het ook in 34 opgevolgd.
Tegen dezen gedragregel bestaan o. i. echter bezwaren.
Er vertoonen zich verscheidene gewapende personen vóór de
postenketen, blijkbaar met vredelievende bedoelingen. De dubbel
post heeft hen toegeroepen; het bevel om „7raft" te houden is be
grepen en er wordt ook aan voldaan. Er bestaat echter groot
gevaar, dat het bevel buitenwaarts front maken en de wapens
afleggenniet wordt begrepen, als de post althans niet de taal spreekt
van de naderenden, wat zeer dikwijls zal voorkomen bovendien is
1887, Dl. II. 9