142 Wanneer eeue zaak een onderwerp van openbare bespreking is geworden, is het zeker gewenscht dat omtrent het wezen dier zaak, in casu den coup de main, zooveel mogelijk eene juiste meening bestaat en dat men zich dus rekenschap kan geven van de wijze, waarop zulk een coup de main kan worden uitgevoerd en welke gevolgen men zich daarvan moet voorstellen. Het best doet men dit uit den aard der zaak door het nagaan van voorbeelden van dergelijke ondernemingen uit de krijgsgeschiedenis, welke te meer waarde hebben, naarmate zij van jonger datum zijn en meer op de eigen toestanden van toepassing. Van dergelijke toe passelijke voorbeelden treft men er eenige aan in den jongsten oorlog tusschen Frankrijk en China en daar die oorlog, wat de handelingen ter zee betreft, zoover ik weef, betrekkelijk weinig is beschreven, meen de ik geen onnut werk te verrichten door de quaestie van den coup de main, nu die officieel zoo op den voorgrond is gesteld, toe te lichten uit de ervaringen, welke in dien oorlog daaromtrent zijn opgedaan. I. Alvorens tot de vermelding der bovenbedoelde voorbeelden over te gaan, is het wenschelijk te weten, hoe de quaestie werd besproken in het Nederlandsch Parlement, waar men de ministerieele mededeeling natuurlijk niet onopgemerkt liet voorbijgaan. De heer Rooseboom scheen al dadelijk de coup de main- plannen te wantrouwen. Wel gaf hij toe, dat daarin althans een stelsel lag, maar, voegde hij er bij„ik wil eerlijk erkennen dat bij „mij, tijdens het lezen van bladz. 5 van de Memorie van Antwoord, „eone leelijke gedachte is opgekomen, nl. deze, dat die geheele coiip- cle-main theorie pour le besoin de la cause is uitgevonden. Was „dit stelsel toch aangenomen, dan vraag ik: waartoe wordt dan onze „veldartillerie in Indië behouden, die toch niet tegen een Inlandschen „vijand optreedt? Enkele vijandelijke oorlogsschepen, die hoogstens „door den Min. gewacht worden, zullen toch slechts eene landings- „divisie van enkele honderd man kunnen vormen en daartegen heeft „men geen vier batterijen veldartillerie noodig. In de tweede plaats: „hebben wij bij dat stelsel 7 compagnieën vestingartillerie noodig Had de heer Rooseboom, die in de meening scheen te zijn dat de reeds zoo weinig talrijke vestingartillerie niet eens noodig was voor

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1887 | | pagina 151