174
Men kan moeilijk van een klok, welke niet luidt, zoo op 't oog-
zeggen, van welk metaal of ze gegoten isgoud lijkt dikwijls op koper
en zilver op tin; maar zoodra de klok aan 't luiden gaat, verraadt
de klank al heel gauw of men bij 't gieten een goed alliage lieefc
gebruikt. Ten slotte, waarde E. R., bewijst ge wel een dienst aan
de officieren van 't regiment, door hen zoo maar zonder meer hun
stilzwijgen te verwijten en hun als 't ware gebrek aan belangstelling
voor hun vak voor de voeten te werpen en duid mij mijn vraag
niet ten kwade kent gij U ten volle het recht toe, om het geheele
korps zulke verwijten te doen? Mij dunkt, kameraad, ge hebt meer
gezegd dan gij verantwoorden kunt.
En nu verder.
De strekking van uw betoog is helaas! al te duidelijk. Ge bepleit
de zaak van den Javaan, qua cavalerist; want terwijl ge voor andere
onderwerpen zeer bepaaldelijk de rol van innovator op 't gebied van
ons wapen op U hadt genomen, begint ge hier al dadelijk met te zeggen
„we moeten met de riemen roeien, welke we hebben" en U daarbij
neerleggende, vermeent ge uw pleidooi te mogen voortzetten.
Melen onzer zullen dit zeer betreuren. Ge begrijpt toch zeer goed,
dat zoolang zich al was het slechts één stem verheffen zal, om niet
eens de mogelijke deugdzaamheidmaar alleen de mogelijkheid van
het bestaan van het Inlandsch element bij ons wapen te bepleiten, en
die ééne stem dan nog die van een cavalerieofficier is dat dan bij
hen, die de macht hebben, zelfs de kiem van een idee niet opkomt,
om in den bestaanden toestand eenige verandering te brengen en
het wapen zal er niet beter bij varen.
„Weg met het Inlandsch element hij de cavalerie!" zou ons aller
cri de ralliement moeten zijn en ik ben overtuigd, dat verreweg de
groote meerderheid der „zwijgers" het met mij eens is.
Uwe bewering, dat bij een goede cavalerie èn paard èn ruiter qoed
afgericht moeten zijn, is volkomen juist! Dit beweerde wijlen Nolan
ook, en velen vóór hem waren van dezelfde opinieevenmin wil ik
bestrijden dat men, om te kunnen rijden, een paar beenen moet hebben,
en dat uwe protégé's ze ook bezitten en met spieren s. v. p.Waarom
geeft gij U echter de moeite om te bewijzen dat de Inlanders goed
ontwikkelde beenspieren hebben, terwijl ge op pag. 581, 3e r. v. o.