226 paradijs voor de Muselmannen, waar zij witte rijst en vette hoenders eten zullen; het viei'en van den djoemahat of sabbat, die op onzen Vrijdag invalt; het onderhouden van de dagelijksche gebeden naar den rozenkrans; de besnjjdenis, de groote vasten, bij hen poeasa ge noemd, maar vooral de vrijheid van vele vrouwen en bijwijven te houden, het wezenlijke van hun Mohammedanen-dom uit. Van alle de zedenkundige lessen dezer leere hebben zij geene of onzekere denkbeelden, veel minder eenige gemoedelijke aandoening. In stede van dien houden zij zich met allerlei heidensche, bijgeloovige cere moniën op, die zij onder hunnen godsdienst hebben gemengd." Verder zegt Van Basel nog 10): „Allen, zoo mannen als vrouwen, kauwen den ganschen dag de zoo bekende pinang en sirih. Hun grootste wellust is de amfioen of opium, die zij met tabak mengen en rookenhieraan zijn de mees ten zoo gewoon, dat zij tot de tering vervallen, indien zij de amfioen moeten missen." Het ligt voor de hand, dat een en ander een voortdurende bron van ergernis was voor de ijverige priesters. Onder deze onderscheid de zich, in de laatste helft der 18° eeuw de priester van Kota toea, eene kampong, in de nabijheid van Port de Koek, de tegenwoordige hoofdplaats der residentie Padangsche Bovenlanden, gelegen. Die priester Toewankoe Kota toea was alom wegens zijne geleerd heid en godsvrucht vermaard en trok vele leerlingen tot zich. Bij zijn onderwijs wees hij deze telkens op de gebrekkige wijze, waarop de in den koran vervatte wil des Profeets door het volk werd na geleefd en hij betoogde, hoe noodzakelijk het was daarin verande ring te brengen, opdat de Islam in vollen luister heerschen en zijnen volgelingen zegen aanbrengen mocht. Een der leerlingen, op wien de lessen van Toewankoe Kota toea diepen indruk maakten, was de latere Toewankoe nan Rintjeh die, naar zijne geboorteplaats Boekit Kamang teruggekeerd, zich aan den dienst des Profeets wijdde en weldra, ijverig en kundig priester als hij was, grooten invloed verkreeg. Het duurde niet lang, of de om standigheden brachten mede, dat hij dezen invloed in eene bepaalde richting ten voordeele van zijnen godsdienst kon doen gelden. Omstreeks het jaar 1803 nl. kwamen drie bedevaartgangers uit

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1887 | | pagina 235