283
Om den tegenstand van de Menangkabausche vorsten te vernietigen,
noodigde hij deze uit, eene vergadering bij te wonen te Kota tengah
(ten O. van Pagarroejoeng), ten einde over de aangelegenheden der
nieuwe leer te beraadslagenhij deed hun, indien zij tot de verbrei
ding van deze wilden medewerken, macht en aanzien voor de toekomst
toezeggen. De vorsten, niets kwaads vermoedende, begaven zich,
vergezeld van hunne bloedverwanten, rijksgrooten en vele dorpshoofden,
naar de bijeenkomstmaar toen zij tot de beraadslagingen wilden
overgaan, werden zij door Toewankoe Pasaman beschuldigd van ze
deloosheid en godsverzaking, door zijne aanhangers plotseling over
vallen en nagenoeg allen ter dood gebracht. De oude vorst van
Menangkabau, Radja Moening, ontkwam echter en redde zich door
de vlucht naar het landschap Kwantan.
Deze gebeurtenis vervulde in geheel Tanah Datar de bevolking
zoodanig met schrik, dat van verderen weerstand tegen de Padries
geen sprake meer was.
Op zijne tochten tot prediking van den nieuwen godsdienst in de
L Kota's werd Hadji Miskien gedurende eenige maanden vergezeld door
eenige hoofden, uit de vallei van Bondjol afkomstig. Onder deze
was Datoe Bandhara, die van Toewankoe nan Rintjeh onderricht
genoten had, de voornaamste; hij werd vergezeld door een jongeling,
Malim Basa, die later, eerst den naam van Toewankoe Moeda
en vervolgens dien van Toewankoe Iman aannemende, onze meest
geduchte tegenstander in den Padrie-oorlog is geweest.
Datoe Bandhara en de zijnen, naar de vallei van Bondjol terug
gekeerd, wilden ook hier de leer der Padries invoeren. Maar zij
stuitten op de vijandelijke gezindheid der bevolking, die van de
hervorming niets weten wilde, en waren diensvolgens verplicht, zich
binnen de kampong Bondjol terug te trekken en deze te versterken.
Daar werden zij gedurende langen tijd belegerd en ingesloten, doch
eindelijk, na negen maanden, zagen hunne tegenstanders zich ver
plicht, het beleg op te breken. Ook hier zegevierden aldus de Pa
dries, en weldra verbreidde zich hunne leer door de geheele vallei.
Te Bondjol, dat in geduchten staat van tegenweer werd gebracht,
werd nu de leerschool gevestigd voor geestelijken en schrift
geleerden uit den geheelen omtrek, cn langzamerhand werd deze