2B8
hunne onderdanen en nakomelingen, alle bevelen van het Gouverne
ment te zullen gehoorzamen. Daarentegen beloofde de resident een
detachement van 100 man te zullen zenden „om de afgestane landen
„in bezit te nemen en post te vatten te Semawang, ter bescherming
„van de ingezetenen dier landen tegen de zoogenaamde Padries, deze
„te verdrijven en de rust in de binnenlanden te herstellen."
Uit het vorenmedegedeelde blijkt, naar onze meening, dat de be
zetting van Semawang vooral plaats vond, om onze nederzetting te
Padang tegen een aanval der Padries te beveiligen, en om de
Engelschen uit de Bovenlanden te weren. Uitbreiding van grondgebied
was „wensch noch doel" van de Indische Regeering, maar werd
een natuurlijk gevolg van de omstandigheden die zich voordeden.
Daar ons recht om in de Padangsche Bovenlanden op te treden,
zooals later geschiedde, aanvankelijk berustte op den bij het contract
bedongen afstand der „landen van Pagarroejoeng, Soengeitarab en
„Soeroasso, benevens de overige landen van het rijk van Menang-
„kabau", is het niet zonder belang, dat contract eenigszins nader te
bespreken. Yooraf echter een woord over hetgeen door „het Rijk
„van Menangkabau" moet worden verstaan.
De vroegere geschiedenis van dit eenmaal zoo machtige rijk is
voor ons een nagenoeg geheel gesloten boek. Wij weten slechts,
dat het middelpunt zijner macht in de Padangsche Bovenlanden, en
wel in de vlakte van Tanah Datar, moet worden gezocht en dat,
naar alle waarschijnlijkheid, het gezag van den Vorst van Menang
kabau zich eenmaal heeft uitgestrekt van de rivier van Siak tot die
van Palembang aan de Oostkust, van Singkel tot de rivier Mendjoeto
aan de Westkust van het eiland Sumatra.
Het groote aanzien, waarin het rijk van Menangkabau zich in
vroegere jaren had mogen verheugen, was echter, ten tijde van de
eerste komst der Nederlanders in den Indischen Archipel, reeds
belangrijk verminderd. Atjeh's macht had zich daarentegen belangrijk
uitgebreidzoowel langs de Oostkust over Deli en Siak als op
de Westkust waar het, langs de stranden tot zuidwaarts van Padang,
heerschappij voerde. Indrapoera had zich feitelijk geheel van Me
nangkabau losgemaakt, en ook Palembang, Djambi en Indragiri
bekreunden zich weinig meer om hun vroegeren opperheer, wiens