239
gezag derhalve van lieverlede tot. de binnenlanden van Midden-
Sumatra beperkt werd.
Toen de Nederlanders zich langs de kust en in het bijzonder te
Padang gevestigd hadden, maakten zij, om de bevolking gemakke
lijker aan zich te verbinden, gebruik van het zedelijk overwicht,
dat den vorst van Menangkabau nog van vroegere dagen overge
bleven was; zij deden het door hen benoemd inlandsch hoofd der
Padangsche bevolking als zoodanig erkennen door genoemden vorst,
die aan dat hoofd den titel van Panglima toekende (1667).
Na den dood van den vorst in 1674 bracht de quaestie der troons
opvolging het Rijk van Menangkabau in groote onrust. Die quaestie
schijnt, in 1676 tijdelijk geschikt te zijn door eene verdeeling des
rijks, waarbij de zoon van den vroegeren opperheer de beneden-
landen, en een neef de oostwaarts gelegen streken erlangde; doch
lang kon deze schikking geen stand houden. In 1680 toch maakten
drie hoofden, alle van vorstelijken bloede, zich elk van een deel
des rijks meester; zij vestigden zich te Soengeitarab, te Soeroasso
en te Pagarroejoeng, welke plaatsen alle in de vlakte van lanah
Datar gelegen zijn. Het gezag, dat zij en hunne opvolgers voerden,
was slechts in schijn groot te achten; de vorsten werden met, eer
bied behandeld, doch hunne bevelen werden niet verder opgevolgd,
dan zulks der bevolking gelegen kwam. De vorst van Soeroasso
bleef zich in het bijzonder als opperheer der kuststaten beschouwen,
zonder ook daar eenig rechtstreeksch gezag uit te oefenen; van de
Oost Indische Compagnie ontving hij nu en dan kleine geschenken,
tot, bestendiging der goede verstandhouding.
Van Basel zegt dat Soeroasso bij de verdeeling de eigenlijke plaats
Menangkabau onder zich kreeg en daarom voornamelijk het oude
vorstenhuis tegenover de Nederlanders vertegenwoordigde„zendende
nog dikwijls zijne gezanten met trotsche brieven naar Padang, daar
zij dan met een klein geschenk tevreden gesteld worden om den
inlander, die in het huis van Menangkabau eene hoogepriesterlijke
heiligheid erkent".
Volgens een ander handschrift, omstreeks het jaar 1730 te Padang
opgesteld, waren Soeroasso en Menangkabau „eigenlijk het allodiale
„goed van den keizer