208
Indien nu AD =10 M., AB 8 M. en hoek DAB 65° 22'30" is,
vraagt men naar de ligging der punten E, F, Gr en H ten opzichte van de
punten A, B, C en D. (I uur).
2. Een stuk land, in den vorm van een rechthoekigen driehoek, heeft
een omtrek van 4000 M. Uit den rechten hoek loopt een sloot van 500 M.
lengte loodrecht naar de schuine zijde. Gevraagd te berekenen de zij
den van den driehoek, (j uur.)
3. Yan een eiland is de kustlijn vrij nauwkeurig in kaart gebracht;
op die kaart wil men een bergtop P inteekenen. Daartoe wordt langs de
kust een horizontale bazis AB van 3000 M. gemeten, benevens de hoeken
BAP 55°17'25" en
ABP 63° 12'10"
waaronder men uit elk der punten A en B den top P en het andere
punt ziet. Indien nu ook de élévatiehoek PBP' 15" 20' 18" gemeten
wordt, vraagt men de projectie P' van den bergtop te bepalen, (f uur).
4. Om de hoogte van een ontoegankelijken toren AB, die op
een hellend terrein staat, te berekenen, heeft men van uit een liooger
gelegen punt C gemeten, dat de elevatie van CA 25"4'15" en de dé-
pressie van CB 8°20'4" bedraagt en tevens den hoek BCD =49" 12'10'
naar een ander punt D, dat op 50 M. van C verwijderd is. Indien men
nu in D voor den hoek CDB vindt 65°23'55", hoe hoog is dan dotoren?
(J uur).
5. Om den afstand te vinden, waarop (tig. 1) twee ontoegankelijke
punten A en B van elkaar verwijderd zijn, heeft men gemeten de lijn
CD 75 M., terwijl in C en D bepaald zijn de hoeken
lig. 1.
4 B
ACD 91 "12' 45"
ADC 46°28' 50"
BDC 22»7'25"
BCD 144» 18' 30".
Gevraagd naar den afstand AB. (1 uur).
Tactiek.
1. Welke formatie heeft bij veldbataljons een Eur., Amb. en Inl.
compagnie; welke frontbreedte en diepte heeft oen Eur. compagnie in
bataillc en een lal. compagnie in open sectiecolonne; in welken tijd
komt de laatste met den gewonen pas voorwaarts in bataille? (20 min.)
2. Welke breedte en diepte beslaat het bataljon met gesloten compa
gniescolonnes in linie (compleet volgons formatie en alle compagnieën be-