442 inderdaad ernstig gemeend was, kan nog blijken uit de door dozen aan den Minister van het Publiek Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Koloniën geschreven brieven van 3 Mei en 7 Juli 1823, N°'s. 89 en 144. In den eersten dezer brieven, geschreven vóórdat het geleden échec nog te Batavia bekend was, zeide de Gouverneur-Generaal Van der Capellen o. a. „Ik acht het nu reeds aan den luitenant-kolonel, commandant dezer expeditie, verschuldigd te zijn aan Uwe Excellentie te betuigen dat, welke ook de uitslag van dezen tocht zij, deze verdienstelijke officier den meesten lof verdient door het wèl overleggen zijner maat regelen, door zijne bedaardheid, niet alleen voor den vijand maar ook in zijne bemoeienis met het civiel bestuur in de onderworpen districten, alsmede door de voorzichtige en voorbeeldige wijze, op welke hij zich in oogenblikken van tegenspoed met eene geringe macht, en ontbloot van vele behoeften van eerste noodzakelijkheid, tegen eenen overmachtigen vijand heeft weten staande te houden in zijne positie, en alzoo het tijdstip af te wachten op hetwelk hij met vernieuwden moed en versche hulp in manschappen en krijgsbenoo- digdheden weder dadelijk heeft kunnen ageerenen ik aarzel niet, de mogelijkheid van welslagen op dit oogenblik grootendeels, zoo niet eeniglijk, toe te schrijven aan zijne, in deze gewesten drukkende en dubbel moeielijke volharding. „De vereeniging van zoovele begaafdheden in een jongen officier belooft niet-alleen alles goeds van zijne zending, maar voorspelt ook voor den vervolge nog gewichtiger diensten welke daarvan voor Zijner Majesteits dienst mogen verwacht worden. In den tweeden der genoemde brieven, waarin o. a. de uitslag der operatiën van 13 tot 17 April werd medegedeeld, lezen wij dat het den Minister niet zal „kunnen bevreemden dat ik alsnog, en ook niettegenstaande den mislukten uitslag der laatste operatiën van den luitenant-kolonel Raaff, ten eenenmale inhaereer het loffelijk getuigenis, hetwelk ik bij mijnen brief van den 3en Mei N°. 89, in de hoop en met vooruitzicht op aangenamer berichten, omtrent dien hoofdofficier heb gegeven. „Mijne meening omtrent hem is geenszins veranderd, en niet

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1887 | | pagina 451