459
Dit laatste ziet men bij ons, ongeloovigen, wel eens omgekeerd.
Als wij, Kafir-luitenants, schulden hebben (wat echter een zeld
zaam verschijnsel heeten mag), dan trekken wij, als het kan, liever
wèl te velde en dienen er zelfs rekesten voor in om met verschul-
digden eerbiedwat krijgservaring op te doen. Hony soit, qui
mal y pense
De vrijstellingen houden evenwel op bij gebrek aan strijders.
De krijgslieden, die men onderscheidt in mortazigat, dat zijn loon
trekkende soldaten van beroep, en in motataw wiat, of zij die uit
plichtgevoel ten strijde trekken, worden aangevoerd of door den souverein
of door een daartoe benoemd persoon. De aanvoerder oefent over
zijn krijgers een vaderlijk gezag uit. Hij moet hunnen moed levendig
houden, zelf het voorbeeld van dapperheid geven en eene goede
krijgstucht handhaven. Overtredingen moet hij straffen en zijne sol
daten van zulke bezigheden afhouden, die den krijgsmansgeest ver
slappen, b. v. landbouw en handel in een slependen oorlog. Voor
zichtigheid is hem aanbevolen en hij mag geen slag leveren als dc
kansen niet in zijn voordeel zijn. Kan hij er den vijand mede be-
nadeelen, dan mag hij listen te baat nemen, valsche geruchten ver
spreiden en behoeft hij in het kiezen zijner middelen niet al te
nauwgezet van geweten te zijn. Het doel schijnt ook bij hen de
middelen te heiligen.
Wat de strijders betreft, dezen zijn gehoorzaamheid schuldig aan
de bevelen hunner aanvoerders.
Volgens sommige Muzelmansche schriftgeleerden mag hij, die we
gens zijne dapperheid bekend staat, een strijder uit het vijandelijke
leger tot een tweegevecht uitdagen. Geloofsijver en geen hebzucht
moeten de drijfveeren hunner handelingen zijn, gebiedt Mohammed,
of liever dit is het gebod van Allah, want al wat in den Koran staat,
wordt geacht door God zelf geboden te zijn. Mohammed was slechts
het middel, waardoor God zijn wil aan de menschen bekend maakte.
Hetgeen in den Koran staat, heeft altijd bestaan de Koran is onge
schapen, de Soera's kwamen uit den hemel. Dit is een dogma,
waarvoor de Muzelmannen zich onder elkander evengoed hebben
doodgeslagen, als de Christenen diegenen braadden, blakerden, brand
merkten en geeselden, die hun glimlach niet wisten te bedwingen