BOKKBKOORDEELING.
De in 1886 verschenen „Proeve", welke in de hierboven genoemde bro
chure nader wordt verdedigd en toegelicht, bevatte, zooals bekend is, een
voorstel van den heer Nederburgh tot het ten spoedigste ontruimen van
Groot-Atjeh, met uitzondering van een enkel aan zee gelegen punt. In het
Ind. Mil. Tijdsch. N° 2 van dit jaar (blz. 148) werd de opportuniteit
van dergelijke voorstellen tot zoo spoedige verandering van gedragslijn bestre
den, voornamelijk op grond van den onvoldoenden tijd, dien men op die wijze
aan het toen pas 11 jaar werkend concentratie-stelsel zou gunnen om zijne al-
of met-doel matigheid te bewijzen. Ook van andere zijden vond het inkrim-
pingsvoorstel, op verschillende gronden, algemeene, dikwijlsheftige bestrijding.
Thans komt de heer N. .op de zaak terug.
„De Proeve" zegt hij, „die ik nu bijna een jaar geleden in het licht
zond, is in tal van geschriften, zoowel in Indië als in Nederland, door
deskundigen en ook wel door niet-deskundigen besproken. Bij groot
verschil van gevoelen omtrent andere punten, waren allen eendrachtig in
de afkeuring en verwerping mijner conclusiedat ons Staatsbelang onafwijs
baar vordert, dat wij onze bezitting van Groot-Atjeh ten spoedigste in
krimpen tot een enkel aan zee gelegen punt; algemeen was de kreet:
verdere inkrimping is onnoodig, zij zou ons met schande overdekken, zij
zou ons ten verderve voeren
„Ik verwachtte die veroordeeling, want het door mij aanbevolen middel
is, als het drankje van Yader Cats, wel gezond voor het hart maar bit
ter voor den mond, en bittere drankjes plegen niet dan met tegenspartelen
en na geroep om meer smakelijke medicijn, te worden ingenomen.
„Overstemd maar niot overtuigd, heb ik gemeend eenigen tijd te moe
ten zwijgen.
De proeve van een onderzoek der midde
len tot oplossing van het Atjeh-vraagstuk,
verdedigd en toegelicht door Mr. S. C. H.
Nederburgh, Oud-Lid van den Raad van
Nederlandsoh-Indië. 's Gravenhage, Marti-
nus Nijhoff, 1887.