472
pogingen om Groot-Atjeh tot rust te brengen door vreedzame middelen
en zoo deze niet baten, door met onze zeemacht de positie der Groot-
Atjehers onhoudbaar te maken
VI. zoowel wanneer het sultanaat tot stand komt als wanneer het niet
tot stand komt, krachtig te streven naar het herstel en de handhaving
van rust en veiligheid in de onderhoorigheden en op de eilanden en naar
de versterking van onzen invloed, een en ander inzonderheid door diplo
matieke en maritieme middelen."
In hoever sedert kort in de publieke opinie in Nederland ten opzichte
van middelen ter oplossing der Atjeh-quaestie eene zwenking is gekomen,
kunnen wij hier niet beoordeelen, maar wel blijkt uit vorenstaande aanhaling
uit de tweede brochure van den heer N. dat hij die zwenking zijnerzijds
eenigszins tegemoet komt. Eischte hij toch vroeger ten spoedigste in
krimping onzer macht in Groot-Atjeh, la reduction sans phrase thans,
een jaar later, wenscht hij wel is waar nog wel tot die inkrimping te
besluiten, maar met de uitvoering te wachten totdat de pogingen tot
herstel van het sultanaat tot een positief resultaat hetzij dan in gun-
stigen of ongunstigen zin hebben geleid.
In de beoordeeling zijner eerste brochure schreven wij„"Wij zijn het met
den heer N. in zoover eens, dat ook wij onze tegenwoordige positie in
Atjeh als eene overgangsstelling beschouwen. "Wanneer na eene deugde
lijke beproeving van eenige jaren niet blijkt dat men, hetzij door her
stel van het sultanaat, .hetzij door het langzamerhand verloopen der
oorlogspartij, hetzij door het voor onze belangen winnen van de hoofden
der aan onze linie grenzende streken, hetzij door eenig ander middel, bij
eene vermeerdering van invloed eene belangrijke vermindering van bezet
ting kan verkrijgen, dan moet het vigeerende stelsel, als niet tot het
doel leidend, worden verlaten. Onze tegenwoordige invloed te Atjeh is
het behoud der tegenwoordige bezetting op den duur niet waard.
„Mocht onverhoopt het huidige stelsel eene zoo wrange vrucht afwer
pen en dus het verlaten daarvan raadza am blijken, dan zal onder de als
dan in overweging te nemen denkbeelden wellicht ook dat van den heer
N. in aanmerking moeten komen, al blijven wij het tegendeel hopen. Reeds
heden aan eene zoo ver strekkende ontruiming van Atjeh te denken, komt
ons voor geheel in strijd te zijn met de beginselen eener wijze staatkunde".
Nu dus de heer N., althans voorloopig, het tegenwoordig gevolgde
stelsel nog wat tijd wil laten, om zijne al- of niet- doelmatigheid
te bewijzen, zullen wij hem in zijne denkbeelden over hetgeen daarna