492 zoude geweest zijn, richtte Coen den steven naar Ambon, waar hij den 14en Februari voor het kasteel Victoria ten anker kwam. Wat hem tot het maken van dien omweg noopte, blijkt niet. Mis schien wilde hij, alvorens op Banda aan te landen, zijne manschap pen, van welke onderweg niet minder dan ruim 150 gestorven waren, zooveel mogelijk, verfrisschenmisschien ook achtte hij zijne macht niet sterk genoeg, aangezien hij op Ambon 90 zieke militairen tegen eene compagnie, aldaar in bezetting liggende, soldaten ruilde. Op Ambon was men spoedig met het doel van den tocht bekend en, hoewel nog nooit eene zoo sterke vloot naar de Banda-eilanden was afgezonden, konden de Amboineezen toch niet gelooven, dat öoen in zijn voornemen zoude slagen. Onder de inlanders aldaar heerschte, vreemd genoeg, algemeen de meening, dat Coen een échec zoude lijden, zóó sterk waande men aldaar de verdedigingsmiddelen van Lontoor en zóó onverwinnelijk den moed en den volhardingsgeest der Banda- neezen, „die zoo lange de haentiens van Indien vernaempt syn geweest." Op Banda daarentegen, waar men den stand van zaken niet door het vergrootglas der verbeelding bezag, was men minder op zijn ge mak. Daar had men door de Engelschen van „the Dragon's Clau" het bericht van de aanstaande komst der expeditie gekregen; en het ergste vreezende, verzuimde men tijd noch moeite om, zoo mogelijk, de nadeelige gevolgen dier expeditie te voorkomen. De Bandaneezen riepen daartoe de bemiddeling in van een aanzienlijk Ambonsch hoofd, van den Kapitan Hitoe. Deze, wiens belang volstrekt niet medebracht, dat de Nederlanders een al te groot gezag in zijue buurt verkregen en daarom ongaarne zag, dat de Bandaneezen geheel ten onder werden gebracht, liet zich voor die bemiddeling vinden, ook omdat „alle d' „omleggende landen van oudts aen malckanderen gehouden en ver bonden waren," eene verklaring, welke Coen en de zijnen ver moedelijk niet begrepen hebben, maar zonder twijfel op een pela (soort van verbond) tusschen die van Hitoe en de Bandaneezen doelt. Toen alzoo Coen op het punt stond van naar Banda over te steken, vervoegde zich de Kapitan Hitoe bij hem met drie zijner zonen om mede te deelen, „hoe die van Banda aen hem versocht hadden by „ons te willen intercederen om een goet accoort ende vrede te maecken." Hij kreeg ten antwoord, „dat de bedriechelycke accoorden van de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1887 | | pagina 501