498 deden al hun best om het jacht in brand of in den grond te schie ten. De Nederlanders schoten wel terug, maar met weinig uitwer king, omdat zij aan hunne stukken eeno te groote elevatie moesten geven, vermits de vijandelijke versterking op een zeer hoogen en steilen oever lag. Gelukkig kwam de galei opdagen; want zonder de hulp van dat vaartuig zoude men het jacht van onder den wal niet hebben kunnen wegkrijgen. Twee ankers moest men laten slippen en bij het vertrek werd nog de opper-timmerman van Neira doodgeschoten. Coen zelf noemde dezen tocht later een „misslach." De bemanning van 't Hert beweerde, dat het kanon, hetgeen hen en hun vaartuig zoozeer teisterde, door een Engelschen konstabel bediend werd „ende dat die wel perfect gesien hebben"; maar de Engelschen ontkenden zulks, zeggende, dat Portugeezen, die te Waier handel dreven, het kanon bediend hadden. Intusschen kon tengevolge van dezen mislukten tocht de gecom bineerde manoeuvre tegen Lakoei en Lontoor, waartoe besloten was, niet doorgaan. Zonder voldoende kennis van het terrein en zonder eenig voor afgaand onderzoek bepaalde alsnu de krijgsraad den 7en Maart, dat, om geen tijd te verliezen, te middernacht het geheele leger tusschen Kombir en 'Oertatan op het eiland Lontoor aan land gaan en zich legeren zoude, waar dit het gevoegelijkst kon geschie den, eveneens eene uiterst gewaagde onderneming, gelijk alras blij ken zoude. Wederom werden belooningen uitgeloofd; en wel 500 realen voor den troep, die het eerst boven op het gebergte zoude komen en aldaar stand houden, alsmede 1000 realen voor eene geheele compagnie die zulks zoude doen. 17 compagnieën werden aan land gezet, waarvan enkele langs het smalle, door hoog en steil gebergte begrensde strand tot voorbij Oertatan binnen schoots van drie, door Engelschen aan de Bandaneezen geleverde en kort te voren in batterij gebrachte kanonnen voortrukten. Een van ouds bekenden weg langs de helling van het gebergte vond men met borstweringen bezet en overigens geen middel om op het gebergte te komen. Aan het opslaan van eene legerplaats viel wegens

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1887 | | pagina 507