502 dageraad, de 30 tinggang's met de voor- en achterhoede aan boord door het gat van Lontoor zagen roeien, meenden zij, dat die vaar tuigen, evenals vroeger tot driemalen toe gebeurd was, wederom een tocht rondom het eiland Lontoor zouden doen, eene dwaling, welke hen verleidde verder niet naar die tinggang's om te zien, en eene onachtzaamheid, welke hun duur te staan kwam. Dat verzuim toch kostte hun hunne onafhankelijkheid en deed Coen's plannen slagen, terwijl hij anders vermoedelijk niet geslaagd zoude zijn. Onopgemerkt konden dientengevolge de opvarenden der tinggang's in de kleine en zanderige baai tusschen Tandjoeng Pendek en Tan- djoeng Nama aan wal komen, waar zij deels met, deels zonder storm ladders tegen de steile klippen naar boven klauterden. Honderd, ja vijftig Bandaneezen zouden genoeg zijn geweest om hen hier, desnoods met lange stokken, van een duizelingwekkende hoogte naar beneden te stootenmaar niemand weerstond hun. Ook aan den Gouverneur Houtman gelukte het boven te komen. Geholpen door een overlooper uit Lontoor als gids (1), marcheer den zij nu door het bosch in de richting van de negorij Lontoor, op welken, betrekkelijk korten, tocht zij geen anderen tegenstand onder vonden dan van eenige, in de ruigte verscholen Bandaneezen, die één Europeesch soldaat neerschoten, 4 of 5 verwondden en daarna op de vlucht sloegen. In de negorij Lontoor verwachtte niemand van die zijde den vijand. Ook waren aan dien kant alle versterkingen der negorij open. Yoor de Nederlandsche troepen, die uit de hoogte naar de negorij afdaalden, was alzoo die negorij eene gemakkelijk te bemachtigen prooi. Nauwelijks hadden de Lontoreezen die troepen in hun rug ontwaard, of zij verlieten in aller ijl hunne onverdedigbaar geworden verster kingen en vluchtten in alle richtingen. Want „één man boven wasser „twintich beneden machtich." Verscheidenen hunner werden doodge schoten of op hunne vlucht achterhaald en doorstoken. Evenzoo aan het strand eenige Chineezen en Javanen. Ook werden drie Engelschen ge vangen genomen, onder welke de koopman, R. Landal, die evenals zijne beide lotgenooten door de Japanoezen doodgeslagan zoude zijn, indien niet bijtijds Nederlanders waren tusschenbeide gekomen. (1) Deze kreeg later als belooning 250 realen Yan achten.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1887 | | pagina 511