505 - lag, was nu in de macht der Nederlanders. Het was door de bevol king geheel verlaten, maar „vol muscaet- ende fruyt-boomen, gelyck „een doelen" en leverde o. a. het groote voordeel op, dat de zoo moeie- lijk te bereiken achterwal, het hooge gebergte van Groot-Banda, voor de Nederlanders zoo goed als open lag. Langs het smalle, onveilige strand aan de Noordkust behoefde nu niet meer geageerd te worden en slechts een paar hooge, schier ongenaakbare bergtoppen bleven nog over, wier verovering aan de Nederlanders moeielijkheden zou de opleveren. De bewoners van het oostelijke gedeelte van het eiland Lontoor, ziende, hoe op éénen dag de sterke negorij Lontoor in de handen der Nederlanders gevallen was, t welck haer te vooren eene onmoog- „helycke saecke dochte te wesen," achtten zich niet meer veilig in hunne weinig of niet van verdedigingsmiddelen voorziene negorijen. Reeds den volgenden dag (12 Maart) zonden zij dientengevolge afge vaardigden met eene vredesvlag naar het schip, waarop de Gouver neur-Generaal Coen zich bevond, medebrengende een gouden keten, een koperen bekken, een noteboompje met wat aarde aan de wortels, eenige vruchten en bokken. Zij betuigden zich te willen onderwerpen en wel op een achttal door hen gestelde voorwaarden. Volgens den brief van Coen aan Heeren XVIInen van 6 Mei 1621 gaven zij zich ten slotte „op genade ende ongenade" over, belovende al hunne versterkingen te slechten en al hun geschut en andere wapenen over te geven. Tegen den avond van den 13en Maart had Coen bespeurd, dat „die „van Slamma, Wayer, Ouwendender, Rosengyn en andere plaetsen, „die noch niet aengetast syn, haere aangeboden vreede niet en ver- „volghen, maer in plaetse van dien veel uytvluchten ende verlan- „ginge van tydt soecken.' Met meerderheid van stemmen werd dientengevolge in den krijgsraad besloten op den 15en Maart deze plaatsen met geweld aan te tasten, indien de bewoners niet vóór dien datum hunne versterkingen afbraken en hunne wapenen overgaven. „Na de noene van den 14en Maart was nog geen bericht van Selamon ontvangen; tot den vroegen morgen van den 15en wilde Coen uitstel verleenen, maar, zoo dan geen afgezant van Selamon zich had 1887, Dl. II 33

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1887 | | pagina 514