514 Het slechte weder maakte echter, dat vaa dit „weeren" niet veel gebeurde. Met eenige, in de bosschen verborgen prauwen wisten Bandaneezen naar Cerain te ontsnappen om hulp in te roepen „by haer vrienden" en werkelijk kwam den 27en Juni eene vloot Yan 20 korakora's bij Rosengein opdagen. Maar bemerkende, dat op dit eiland Neder- landsche troepen aanwezig waren, hield die vloot dadelijk af om eene kleine baai, beoosten Selamon gelegen en „Nennet" geheeten, in te loopen, waar zich vijf orang-kaja's met 2 a 300 minderen inscheepten en in weerwil van het stormachtige weder zee kozen. Ook met in allerijl gemaakte' of gerepareerde prauwen ontsnapten ettelijke Bandaneezen. Althans gevangen Bandaneezen verklaarden zulks later, daarbij voegende, dat één dier prauwen met 250 man vergaan is. Niet alleen naar Ceram, naar ook naar de Kei-eilanden schijnen die vluchtelingen hunnen koers genomen te hebben. Want nog heden ten dage worden op laatstgenoemde eilanden afstammelingen van in 1621 gevluchte Bandaneezen in vrij grooten getale aangetroffen. Een overlooper van de Bandaneezen, die zich nog op de bergen van Lontoor bevonden, berichtte, dat zijne landgenooten kruit, lont, noch lood meer hadden en van honger vergingen. Ook verklaarde hij zich bereid den weg te wijzen, welke naar hunne versterking leidde. Deze hulp, gevoegd bij handzamer weder, deed Sonck besluiten met 372 man, meer kon hij wegens ziekte (vooral beri-beri) niet bij elkaar brengen den 6en Juli bij Selamon te landen en de bergen te beklimmen. Onverwachts viel hij den vijand aan, wien 't „aen geen couragie „gebrack," maar niets anders dan steenen en sage-sage (werpspietsen) overschoot om zich te verdedigen. Een klein uur duurde desniet temin het gevecht, waarna de vijand op de vlucht sloeg. Boven ge komen, vonden de Nederlanders 1800 woningen (hutten?), meer dan 1500 prauwen (sic), 6 a 700 graven („daer lagen noch 9 dooden „onbegraeven, moederende kint bij den anderen"), 7 bassen enl falcoen „voorts geenen buyt, alleenlyck een blinde vrouwe." De troepen bleven twee nachten op het plateau, doch moesten wegens de koude aftrekken, alles verbrandende en, zooveel mogelijk, vernielende, wat verbrand en vernield kon worden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1887 | | pagina 523