DE INDISCHE RUITERIJ. Weinige jaren geleden was men algemeen van meening, dat liet wapen dei' cavalerie in liet Indisch leger bijna geen recht van bestaan had. Ging dit gevoelen zoover, dat het legerbestuur, wellicht aangegrepen door de toen heerschende bezuiuigingswoede, vermeende het denkbeeld te moeten overwegen tot reductie van dat wapen, nu wij eeuige jaren verder zijn, kunnen wij ternauwernood gelooven, dat zulk een voorstel ooit ingang bij de hoogere machten zoude hebben ge vonden. En toch is zulks maar al te waar gebleken ware het niet dat een tweetal kapiteins van den generalen staf van het Neder- landsche en van het Nederlaudsch-Indische leger in de bres waren ge sprongen voor de zoo miskende Indische ruiterij, dan zoude deze zonder eenigen twijfel voor een deel geschrapt zijn uit de gelederen van het Indisch leger. De zoo dappere voorvechters voor het behoud van de cavalerie hebben de voldoening gesmaakt een juisten blik in de toekomst gehad te hebben en leeren nu uit de practijk, dat hun gevoelen op goede gronden heeft berust. Breekt zich deze meening reeds gedurende verscheidene jaren baan, en heeft reeds geruimen tijd op Atjeh de cavalerie zich de sympathie weten te verwerven van hare onbereden zusterwapens, de affaire van den 2en October jl. is daar om te bewijzen, dat de cavalerie niet alleen geduld mag worden in het Indisch leger, doch dat zij daarin uitstekende, ja zelfs onmisbare diensten weet te verrichten. Maar waaraan, zoo vragen wij, was het te wijten, dat het wapen der cavalerie altijd zoo stiefmoederlijk werd bedeeld? Het antwoord hier op is gemakkelijk te vinden en luidtaan de totale onbekendheid van de buiten het wapen staanden met hetgeen de ruiterij presteeren kon. In de verschillende vredesgarnizoenen hoogst zelden in verband met eenig ander wapen gebruikt, was zulks den officieren der andere

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1887 | | pagina 574