57 tung und Haltung des Pferdes, biz. 651, het volgende: „Ligstroo is een weldaad, welke men geen paard moet onthouden, „0111 het even of het moe van zwaren arbeid, alleen om uit te rusten, „in den stal gebracht wordt, dan wel traag den langsten tijd van den „dag in den stal staat te droomen. Het ligstroo is niet alleen het „leger van het paard, maar ook zijn tapijt, zijn pantoffels, enz." Dat den Indischeu troepenpaarden deze weldaad wordt onthouden, kan zijn grond niet hebben in financieele overwegingen, want deze weldaad zoude geen cent behoeven te kosten, indien men b. v. begon met het stroo der gebruikte stroozakken niet te verbranden, doch als ligstroo in de stallen afte geven en daarbij het dagelijks overschietende gras behoorlijk liet drogen, om het ligstroo aan te vullen. Dit zoude allicht in de behoefte voorzien en zoude niets kosten dan een weinig meer werk voor de stalwachten. Brandgevaar kan ook niet de reden van onthouding dezer weldaad zijn, want dit gevaar bestaat in Europa, waar zich de troepenpaarden er wel in mogen verheugen, evengoed. Laat ons na deze afdwaling, waarvoor ik verschooning vraag, terugkeeren naar de Preangerpaarden. Ik zelf ben reeds een jaar of zes in het bezit van een Preanger- paard, dat ik te Batavia op eene vendutie, waar het als onhandelbaar werd te koop aangeboden, gekocht heb. Om dit dier klein te krijgen, hadden zijne vorige eigenaren al het mogelijke in het werk gesteld, zelfs den honger als bondgenoot genomen (dit laatste misschien wel, omdat het zoo wonderwel in hunne beurs te pas kwam); doch alles te vergeefs. Ik liet het dier drie maanden lang goed opvoederen. Toen het goed in zijn vleesch zat, heb ik met de dressuur een aanvang willen maken, door op een zondag een gewezen stukrijder er op te zetten, met het doel, het paard wat te laten afstappen. Deze stukrijder werd echter, door afwisselend bokken en steigeren, in een hoogen boog over het hoofd geworpen, zoodat hij op zijn rug op straat terechtkwam. Ik heb het paard toen zelf afgereden zonder eenigen onwil of kwaad willigheid te ontmoeten, doch de jongens, die het oppassen, moeten het dikwijls genoeg bezuren. Dit paard nu, hoe goed het voor mijn per soonlijk gebruik is, zou ongeschikt zijn bij den troep, waar een paard door allen bereden, gevoederd en gepoetst behoort te kunnen worden. Daarbij kan men alleen gebruiken paarden, die willig, volgzaam en

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1887 | | pagina 66