- 574
en meer naderde hij zijn doel, en reeds verheugde hij zich over 't succes
dat hij behalen zou, toen een zwarte streep op korten afstand hem hevig
deed ontstellen. "Was dat een haai die op hem afkwam? Deze kust
werd door die zeemonsters sterk bevolkt.
Gelukkig verloor Hein niet de tegenwoordigheid van geest en overwoog
bij zich zeiven, hoe dien verschrikkelijken vijand te ontkomen. „Als dat
„monster mij maar niet gezien heeft", dacht Hein, „anders ben ik werke
lijk voor de haaien". Terugkeeren was zeer zeker het raadzaamste; juist
wilde hij aan dat voornemen gevolg geven, toen regelmatige slagen, als
die van roeiriemen, zijn aandacht trokken. Er was dus een boot in de
nabijheidZie, dat ware een uitkomst, zoo hij zich daarop redden kon.
De slagen klonken nu zeer duidelijk, maar te vergeefs zag hij om naar
de boot. Die zwarte streep kon toch geen boot zijn, of had hij zich
soms vergist? Inderdaad was dit het geval; in zijn ontsteltenis had Hein
niet goed gezien, nu zag hij duidelijk, dat de zwarte streep den omtrek
vertoonde van een boot, doch thans rees een ander schrikbeeld voor
hem op, was het een Hollandsehe oorlogssloep of een Atjehsche prauw?
Op goed geluk af riep hij: „Werda!" Geen antwoord. Een verdacht
teeken, meende Hein, maar misschien had men hem niet gehoord. „Werda!"
Weer geen antwoord, gelukkig hoorde hij een der manschappen zeggen:
„Ik geloof zoo waarlijk, dat de duivel hier op post staat." Hein had
reeds de geruststelling, dat hij een Hollandsehe sloep voor zich had,
toen hij voor de derde maal „Werda" riep, om meer de attentie op zich
te vestigen, kreeg hij ten antwoord: „Sloep van de Koninklijke Marine!"
Intusschen had Hein de sloep al meer en meer genaderd, zoodat de
bemanning hem eindelijk ontdekte. „Een man over boordklonk toen
het commando en met alle kracht werd naar hem geroeideenige oogen-
blikken later dook Hein, als een moderne Neptunus, uit de golven en
zat door krachtige armen geholpen weldra in de sloep der Koninklijke
Marine, wier bemanning hem met verbazing aanstaarde.
„Wat bliksem, wie zijt ge en wat doet ge in dit vaarwater?" vroeg
hem do sloepcommandant, een adelborst lste klasse. „Kameraad, ik ben
„de luitenant H. W. Excuseer dat ik me en profond négligé voorstel, ik
„kom van het bivouak en heb orders voor de Marine."
Ter opheldering dient vermeld te worden, dat de commandant der Ma
rine ook een verkenning had uitgezonden, vandaar de aanwezigheid van
deze sloep, doch wegens do sterke branding kon men niet landen. Nadat
Hein den Marineofficier met alles had ingelicht, drukte deze hem de
hand, zeggende: „Kameraad je bent een kranige kerel, je gaat natuurlijk