120-
om de 3 jaren plaats; do Britsche korpsen blijven langer, somtijds
tot 7 jaren, in hetzelfde garnizoen.
Uit den aard den zaak kon gedurende de operation in Opper-Bur-
ma niet worden vermeden, de troepen ook gedurende liet midden van
den dag te doen marcheeren. In de maanden December, Januari en
Februari was daar echter de hoogste temperatuur in de schaduw
slechts 85° Fahrenheit, terwijl de nachten bepaald koel waren. Voor
ieder Europeaan en Inlander werden dan ook twee dekens in den
bagagctrein medegevoerd, welke hen afdoende tegen de koude nacht
lucht beschermden. De afmarsch der colonnes had meestal re 6
of 6-1 uur plaats en de inarsch eindigde veelal vóór 2 uur 's namid
dags. Toen de temperatuur echter in Maart en April tot 103° Fa-
renheit steeg, werd zooveel doenlijk 's nacht tegen 3 a 4 uur afge
marcheerd, om. vóór het middaguur in het nieuwe kantonnement aan
te komen
Dit alles vond natuurlijkerwijze slechts plaats, indien het doel van
den tocht den commandant vrijliet in de keuze van den tijd.
Al deze voorzorgsmaatregelen beletten echter niet, dat het klimaat
in Burma voortdurend veel offers eischte, vooral door kwaadaardige
koortsen, welke aan den invloed der zonnewarmte en dysenterie, welke
deels aan het slechte drinkwater, dat men dikwijls op marsch moest
gebruiken, werden toegeschreven. Ook zonnesteek kwam somtijds voor.
Cholera heerschte enkele malen, vooral in laaggelegen garnizoenen
als Yamithin. Over het algemeen was de gezondheidstoestand bij
langdurige marschen beter dan bij een verblijf van eenigen duur in de
groote garnizoenen.
Beri-beri heerschte slechts in geringe mate en uitsluitend onder
enkele-*Inlandsche korpsen. Onder Europeanen kwam het nimmer en
onder Inlanders in Vóór-Indië slechts zeer zelden, in Opper-Burma echter
eenigszins meer voor. Verschillende officieren van gezondheid hadden
dan ook nimmer een geval van beri-beri gezien, terwijl andere slechts
enkele lijders daarmede behandeld hadden. Deze laatsten schreven
de ziekte aan klimaats-invloeden toe en noemden het eene soort van
anemie öf wel van waterzucht; zij geloofden niet aan besmettelijk
heid van persoon tot persoon en evenmin aan den bijzonder schadelijken
invloed der nachtlucht of aan de besmetting van gebouwen, Zij