229 „„onderofficieren en manschappen, geschikt om te velde te worden „gebracht" na aftrek der tot aanvulling der troepen in Atjeh benoo- digde manschappen, wat de Inlanders betreft, ongerekend 810 Am- boineezen, tot 1945 was gereduceerd, en dat terwijl „„onder het op- »»gegeven aantal bruikbare Inlanders zich nog omstreeks 1000 man „„bevonden, bestaande uit herstelde beri-beri-lijders"Hoe gemakke lijk het geweest ware meer Inlanders te werven, word bevestigd door de mededeeling, in de Nota van Inlichtingen voorkomende, dat de vraag of tot bevordering van de uitbreiding van het Inlandsch ge deelte van het leger geen buitengewone maatregelen moesten worden genomen „„door het legerbestuur"" en zooals de uitkomst bewees terecht „„ontkennend werd beantwoord."" „Is", zoo werd gevraagd, „het legerbestuur in gebreke gebleven de aandacht der Regeering vroeger op den zorgelijken toestand te vesti gen? In de Nota wordt gewaagd van „„eene opgaaf, door het leger bestuur overgelegd bij een voorstel tot uitbreiding der formatie." Wanneer werd bedoeld voorstel ingediend; en was dit het eerste voorstel tot uitbreiding der formatie, door het legerbestuur sedert de concentratie m Atjeh gedaan? „Tevens werd, ter betere beoordeeling van den toestand en van de te nemen maatregelen, overlegging verzocht van het rapport, dat, zoo men wel was ingelicht, naar aanleiding van het adres van een hon derdtal Nederlanders, waarvan aan het slot der Nota sprake is, dooi den legercommandant aan den Gouverneur-Generaal zou zijn uitgebracht. „Uit de in het Koloniaa' Verslag opgenomen cijfers zou men moeten afleiden, dat de toestand betrekkelijk niet ongunstig is. Het aantal officieren is toegenomenhet incompleet, waarin overigens ge makkelijk te voorzien is, is van geringe beteekenis en in den loop van dit jaar nog vermmderd. Ten aanzien van het kader, dat inoeielijker is aan te vullen, vindt men in bijlage C van het verslag vrij gerust stellende cijfers; in het verloop is ten volle voorzien, hetgeen de hoofdzaak is. Of voorts de buitengewone formatie voldoende kan geacht worden, valt moeielijk te beoordeelen. De sterkte is in verhouding vol doende. De groote vraag is echter hoevele manschappen bruikbaar zijn." De Memorie van Antwoord zegt hierop: „Aangenaam was het den ondergeteekende te zien, dat de inderdaad

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 242