283 Desertie van Inlanders. De heer Kielstra zeide hierover „Uit de Memorie van Antwoord blijkt, dat de Minister zich voor stelt, met de Indische Regeering in overleg te treden omtrent de vraag, of het aanbeveling verdient de bepaling nopens desertie te herzien. „Ik veroorloof mij ten deze de opmerking te maken, dat die vraag niet meer gedaan behoeft te wordenveel doelmatiger zou ik het achten, indien de Minister, uitgaande van de stelling dat herziening der bepalingen van 1842 noodig is, de vraag stelde hoe die herziening zou moeten plaats hebben. „Dat herziening der bestaande bepalingen inderdaad vereischt wordt, is toch naar mijne meening aan geen twijfel meer onderhevig. Reeds in 187(1 Indisch Militair Tijdschriftblz. 262) en ook later wees ik op het feit, dat de tegenwoordige regeling jaarlijks tal van Inlanders feitelijk tot oplichting verleidt, derhalve demoraliseerend werkt en het gezag verzwakt. Een aanzienlijk aantal Inlanders ontvangt jaarlijks handgeld bij indiensttreding, wordt van gouvernementswege gekleed en verdwijnt daarna, in den regel zonder dat men iets verder van hen verneemt. Een enkele, die opgepakt wordt, kan disciplinair gestraft worden, b. v. met 14 dagen provoost 5 hij heeft intusschen zijne kleeding verkocht, ontvangt de noodzakelijke uniformstukken opnieuw op schuld en verdwijnt daarna weder. Dit is eene industrie ge worden, waaraan het meer dan tijd wordt, paal en perk te stellen. Het Gouvernement wordt dus jaarlijks door honderden Inlanders voor een betrekkelijk belangrijk bedrag minstens 100 per man op gelicht, en die oplichting wordt nagenoeg niet gestraft. „Ik geloof dat zoo'n toestand, al ware het slechts ter handhaving van het prestige van ons gezag, niet langer gehandhaafd mag blijven, maar ook uit financieele overwegingen. „Dat inderdaad de meeste Inlandsche deserteurs recruten zijn, die zich slechts lieten aanwerven om het handgeld enz. machtig te worden en dan weder heen te gaan zoodat het groot aantal deser teurs geen blaam kan werpen op onze eigenlijke soldaten dat zal ieder toestemmen, die wel eens eene compagnie gecommandeerd heeft, waarbij zich zulke recruten bevonden. Dat blijkt ook uit het feit

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 258