239 Van de 2e klasse tot de 3C klasse overgaande, komen wij aan de Europeesche mindere militairen en wenschen dan vooreerst de lffiaino- te bespreken. Hieromtrent staat aangeteekend een geschikte slaapplaats tusschendeks Korter en kernachtiger kan het al niet. Of evenwel deze korte volzin voldoende is, meen ik te moeten betwijfelen. Ik geloof dat wij het beste doen om daartoe eens na te gaan wat in Engeland daaromtrent bepaald is. In de eerste plaats moet .aldaar gelet worden op eene goede lucht- verversching en licht. De schepen mogen geen ongedierte en onaangename geuren hebben. De hoogte tusschendeks moeteen minimum van 6 voet zijn (1. 83 M.) voor menschen, en 7 voet (2.135 M.) voor paarden. Schepen van minder dan 30 voet breedte zijn ongeschikt voor paarden. De luchtgaten moeten voor paarden zijn 10 voet op 10 voet. Wolseley geeft aan, dat, om het aantal officieren te berekenen dat ondergebracht kan worden, men slechts het aantal kooien in de hutten behoeft te kennen, mits zij voldoen aan de volgende voorwaarden Voor één officier 30 vierk. voet oppervlakte en 195 kub. voet inhoud. Voor twee' officieren 42 vierk. voet oppervlakte en 270 kub. voet inhoud en wanneer meer dan 2 officieren in één hut zijn, moet de oppervlakte voor ieder 10 vierk. voet meer bedragen. (I) Daarbij is niet berekend de kooi-oppervlakte, die minstens 6 bij 2 voet moet zijn. Het aantal onderofficieren en manschappen is gelijk aan het aantal hangmatten, dat opgehangen kan worden, plus het aantal tweede klasse passagiers. Bij korte reizen of bij dringende gevallen mag men meer rekenen. Een hangmat neemt 9 voet op 16 duim oppervlakte in (2j. Voorde berekening van het aantal hangmatten geeft Wolseley de volgende foi mule, waarbij de oppervlakte der luiken als anderszins buiten rekening wordt gelaten: Po O (1) Men vergelijke hier b.v. de hutten op het stoomschip Karang eens mede. (2) De lengte is natuurlijk zoo groot genomen met het oog op den doorgang tusschen de hangmatten.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 264