247 Den eersten morgen van mijn verblijf aan boord begaf ik mjj naar een Inlander, een oudgediende, ten einde eens te zien wat de pot geschaft had. Ik zag dat de man geheel volgens tarief zat te eten aan een bord vuilgrijze rijst van de ik weet niet hoeveelste kwali teit, een stuk gedroogde visch en twee rauwe lomboks. Anders niets. Het smakelijke potje bedenkende, waaraan de man in de kazerne gewoon is, kon ik mij al dadelijk begrijpen waarom hij niet hard toe beet. Toen ik hem vroeg hoe hij de rijst vond, zei hij op de ge wone diplomatieke manier der Inlanders: „di kapal slamanja dapat begitoe." Een goed verstaander heeft maar een half woord noodig en daar ik bovendien zelf wel kon zien hoe de rijst (naar genoegen natuurlijk) was, vroeg ik daaromtrent maar niet verder. Zoowel mijn zegsman als de andere Javanen verklaarden de visch niet te eten. Zij was veel te zout en van een zeer inferieure kwaliteit. Met deze gegevens gewapend, begaf ik mij dus eerst naar den met de voeding belasten stuurman en daarna naar den eersten officier. Omtrent het artikel rijst kon ik natuurlijk niet veel zeggen. In het tarief staat „rijst" en het was inderdaad „rijst". Wat de visch betreft, ging de 1ste officier zelf een onderzoek in stellen. Hij noodigde mij uit in de kombuis te komen en wees mij een versch opengeslagen vat visch van Singapore. De visch was niet bedorven en in goeden staat en daar niets omtrent de soort aange geven staat, was ik overtuigd. Toen ik evenwel nog wat beden kelijk stond te kijken, werd mij nog gezegd„of er misschien gedacht werd hij uit een vat gezouten visch versche schelvisch kon opdienen". Yoor dit argument boog ik het hoofd en waagde nog een schuchtere opmerking omtrent de rauwe lomboks, verzoekende of daar niet wat sambal van gemaakt kon wordenmaar hier kreeg ik heele- maal de deur tegen den neus. In het tarief stond lombok naar genoegen, wat wilde men nog meer. Hij had al zoolang gevaren en het nog niet anders gezien. De menschen waren in hunne negorij toch niets anders gewend, enz. De Europeanen waren over het algemeen beter tevreden. De katjang soep verklaarden zij onder anderen voor zeer goed. Alleen het hard brood dat zij bij hun oorlam kregen was, zeiden zij, niet voldoende en ik overtuigde mij dat zij slechts 1 kleine scheepsbeschuit kregen (waar-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 272