253 Ik zal nu trachten aan te toonen, dat indien deze regeling in sommige gevallen tot onkosten aanleiding zou geven, zij daarentegen in andere opzichten tot groote bezuinigingen zou leiden. Deze bezuinigingen zijn de volgende In de eerste plaats zouden de declaratiën der in commissie reizende officieren, waarvoor ook natuurlijk een maximum aantal te declareeren transportmiddelen moet aangegeven worden, veel lager worden. Ook de in garnizoenscommissies thans recht op een rijtuig hebbende officieren zouden gevoegelijk, wanneer het subalterne officieren betreft, met hun tweeën één rijtuig kunnen declareeren en in allen gevalle zoo veel mogelijk per tram of trein moeten reizen. Indien hun doel b. v. minder dan een paal van het station ligt, is het volstrekt niet noodig zij een rijtuig declareeren, want ik zie in het geheel niet in, waarom een officier niet een korten afstand kan loopen, wanneer hij in garnizoensdienst is en daarentegen onder andere omstandig heden geacht wordt zware marschen te kunnen maken. In de tweede plaats kunnen de daggelden aan boord van de stoomschepen komen te vervallen. Ik heb mij om de waarheid te zeggen nooit een flauw begrip kunnen maken van de motieven, waarop men een officier bij vervoer over zee drie en vier gulden daggeld toekent, want niet alleen heeft hij gedurende de reis geen uitgaven, maar wordt bovendien nog geheel op kosten van de stoomvaart maatschappij (dus eigenlijk op kosten van den lande, daar de voeding in de passage begrepen is) verpleegd. Men heeft mij wel eens mede gedeeld dat de daggelden aan boord bestemd waren, om eenigszins te gemoet te komen in de kosten aan een overplaatsing verbonden, maar dit kan ik niet aannemen, want dan zou de ongelijkheid zoo groot zijn, dat men niet mag veronderstellen dat een samensteller van tarieven dit niet opgevallen zou zijn. Een officier b. v., die van den Westelijken uithoek van den archipel naar den Oostelijken over geplaatst wordt, houdt evengoed vendutie en moet zich bij aankomst weder inrichten als iemand die van Batavia naar Tjilatjap gaat. Eerst genoemde reiziger leeft evenwel bijna een maand op kosten van de stoomvaartmaatschappij en laatstgenoemde slechts twee dagen en is dus in veel onvoordeeliger positie. Niettegenstaande dit declareert de eerste op zijn reis over zee een kleine honderd gulden en de laatste slechts zes.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 278