290
de ter vergadering aanwezige leden goedgekeurd. Dientengevolge be
hoort art. 13 thans gelezen te worden als volgt
„In de Yereenïging kan deelgenomen worden door alle officieren van
„het Nederlandsch-Indische leger, die tot het houden van één of meer
„dienstpaarden gerechtigd zijn; ter beoordeeling van het Bestuur kunnen
„oók kapiteins die, hoewel niet gerechtigd tot het houden van dienst
paarden, in het belang van den dienst zich paarden aanschaffen, tot het
„lidmaatschap worden toegelaten."
Aan art. 29 wordt de volgende alinea toegevoegd:
„Het Bestuur kan over het fonds ter bestrijding van administratie
kosten beschikken, om de uitkeeringssom spoedig aan den daarop
„rechthebbende te kunnen uitbetalen, wanneer met het innen van enkele
„contributiën van buiten Batavia wonende leden te veel tijd verloren
„gaat; de schade, welke daaruit mocht voortvloeien, komt ten nadeele
„van dat fonds."
Tot leden van het Bestuur werden herkozen, als Directeur: de kap.
van den generalen staf J. Gt. H. van der Dussen, en als Commissarissen
de ritmeester S. Serlé en de 2e luit. der art. C. Nijenhuis.
De geleidelijke toeneming van het aantal leden sedert de oprichting
der vereeniging 7 Haart 1886 bewijst wel dat het nut daarvan meer
en meer onder de officieren wordt ingezien.
De voorgenomen ivijziging van het Beaumont-geweer
hij het Nederlandsche leger.
Tegenover de algemeene beweging, die zich bij de Europeesche staten
in de laatste jaren openbaarde ten gunste van de repeteer- en klein- kaliber
(7 a 8 mM.)-geweren en die bij sommige dier staten tot wel wat
overhaaste stappen schijnt te hebben geleid, is men ook in Nederland
niet werkeloos gebleven. In ons vaderland verkeerde men echter in de
gelukkige omstandigheid van niet in zóó dreigend oorlogsgevaar te zijn,
dat een bedaard overleg daardoor geschaad werd. Toch kan men werkelijk
zeggen dat hier met bekwamen spoed is gearbeid, want reeds in 't laatst
van 1887 zijn door den Minister van Oorlog aan de Vertegenwoordiging
weloverwogen voorstellen overgelegd, om reeds in dit jaar te beginnen
met eene transformatie van de Beaumont-geweren van het leger op zooda
nige schaal, dat gedurende 1888 37000 geweren zouden gereed komen.
De nota, door den Minister bij zijne aanvrage om fondsen overgelegd,
geeft een beknopt overzicht van de plaats gehad hebbende proeven en