294 ziet dat verkleining van het kaliber der geweren elders meer en meer op den voorgrond treedt. Bij de beantwoording dier vraag dient men in de allereerste plaats in het oog te houden, dat ons bestaand geweer, wat zijn ballistische eigenschap pen betreft, onder de geweren van soortgelijk kaliber een zeer hooge plaats inneemt. Hieruit volgt dat, hoezeer een geweer van nog kleiner kaliber in zijn ballistische waarde hooger zou staan dan het onze, voor ons de drang, om reeds nu tot een verkleind kaliber over te gaan, niet zoo sterk is, als wel in sommigo andere Rijken het geval kan geacht worden. En zoo ooit, dan gebiedt een voorzichtig beleid zeer zeker om in deze niet voor barig te werk te gaan, te meer daar er in dit opzicht geen periculum in mora is. Immers, het vraagstuk der klein-kaliber-geweren, met al de daar toe behoorende quaestiën, is, naar de overtuiging van den ondergeteekende, nog niet. tot volkomen rijpheid gekomen. Reeds de daarmede gepaard gaande buskruitquaestie is nog geenszins als opgelost te beschouwen. Wel zijn elders buskruitsoorten beproefd, waarmede zeer goede uit komsten werden verkregen, doch ook dienaangaande kau men, zonder overdrijving, beweren dat de naaste toekomst zeer waarschijnlijk nieuwe vindingen zal brengen. De velerlei berichten en aanbiedingen, desbe treffende door den ondergeteekende ontvangen, kunnen als een bewijs voor het streven in die richting aangemerkt worden. Stelt men zich thans te vreden met een buskruitsoort die niet belangrijk afwijkt van die, welke nu wordt gebezigd, dan kan men het geweer van verkleind kabiber niet op die ballistische hoogte brengen, waarop men eischen kan dat het komen moet. Mitsdien behoort, zoolang men niet zeker is eene zeer goede en be proefde buskruitsoort te bezitten, die eene belangrijke vermeerdering van snelheid geeft en tegen langdurige opbewaring bestand is, de maat regel van invoering van een zoodanig geweer ontijdig genoemd te worden. Op al deze gronden is de ondergeteekende overtuigd, dat een voor bereiding tot invoering van een geweer van verkleind kaliber voor het oogenblik ongeraden zou wezen, en zulks te eerder daar, door de trans formatie van ons geweer, de tactische waarde daarvan belangrijk kan worden verhoogd, waardoor de naaste toekomst met gerustheid kan wor den afgewacht. Doch zelfs, al wenschte men thans niet tot ee ne transformatie, maar in eens en zoodra doenlijk tot het invoeren van een geweer van verkleind kaliber over te gaan, toch zou, met de verdere bestudeering dier aange legenheid en van alle daarmede verwante zaken, ongetwijfeld nog geruime tijd verloopen, en het is, zelfs bij een zeer gunstige berekening, niet aan

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 319