296 te moeten aanvragen, die voor de transformatie van pi. m. 37000 geweren wordt vereischt. Vertraging zou, gelet op de politieke omstandigheden van Europa en op het doel waarmede de wijziging van het geweer werd ondernomen, on getwijfeld hoogst nadeelig kunnen blijken te zijn, zoodat de onderge- teekende zich niet verantwoord zou achten, indien van zijn zijde niet alles was geaaan om haar te voorkomen. Onder de aangevraagde som is begrepen niet alleen de transformatie van de geweren, doch tevens de aanschaffing van omstreeks l1/^ millioen patroonhouders en die van omstreeks 37000 patroontasschen, Welke laatste, voor de berging der meerdere patronen bij den man, noodig zijn. De transformatie van elk geweer kan, zoowel naar het Mannlicher- als naar het ViTALi-stelsel, indien zulks spoedshalve aan particulieren wordt toevertrouwd, op pl. m. f 6 per geweer, de aanschaffing van 40 patroon houders per geweer op 2 en die van een patroontasch op f 1.25 gesteld worden, makende alzoo te zamen per geweer f 9.25, of voor 37000 ge weren in ronde som 350.000. Ten einde ten slotte ee nigermate te doen oordeelen over de vuursnel- heid, verkregen met onze geweren, gewijzigd naar de stelsels van Mann- licher en van Vitali, zij medegedeeld, dat, terwijl door een geoefend schut ter, met het ongewijzigde geweer, in elke 5 seconden een schot kan wor den gedaan, het magazijn met 4 patronen, bij het volgens Vitali gewijzigd geweer, in 8.75 en dat met 5 patronen bij het naar Mamlicher gewijzigd in 10.5 seconden kan worden leeggeschoten, zijnde alzoo één schot in ruim 2 seconden, terwijl een zeer handig schutter met eerstbedoeld geweer 26, met het laatstbedoelde 30 schoten in een minuut deed. De Volksvertegenwoordiging was zoo overtuigd van de deugdelijkheid der aangevoerde gronden dat zij zonder discussie de gevraagde som toe stond bij buitengewone oorlogsuitgaven, als deze, zeker een zeldzaam geval- Wij mogen ons ongetwijfeld voor het Nederlandsche leger verblijden dat de vorderingen in de infanterie-bewapening daar zoo goed in de practijk worden bijgehouden. In Indië kunnen wij ons daarop tot heden niet beroemen. ]STu moet wel erkend worden dat de verbetering in bewapening hier, althans met het oog op onzen Inlandschen vijand, bij lange na niet zulk eene question bruiante is als in het moederland, maar een algeheele stilstand op dit gebied als waarin wij ons sints 1873, het jaar van de eerste invoering der Beaumont- geweren bij ons leger, bevinden, is daardoor toch ook niet gerechtvaardigd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 321