331
gen door voorloopige hechtenis; terwijl de andere uitzondering haar
grond daarin heeft, dat de bij haar bedoelde bijkomende straffen,
om in werking te kunnen treden, geen tenuitvoerlegging behoeven.
Hieruit volgt mitsdien dat de vervallenverklaring van den militairen
stand, bij rechterlijk gewijsde uitgesproken, geen effect kan hebben,
zoolang dat gewjjsde niet ten uitvoer is gelegd.
Staat het dus vast dat K,, wiens vonnis nog niet ten uitvoer was
gelegd, nog militair was toen hij den majoor J. een stoot tegen de borst
gaf, dan pleegde hij ongetwijfeld het misdrijf van feitelijke insubor
dinatiewaartegen, ingevolge art. 100 van het Crimineel Wetboek voor-
het krijgsvolk te lande, de straf des doods door middel van den ko
gel is bedreigd. Maar K. heeft te voren poging tot moord gepleegd
en is deswege veroordeeld tot vijftien jaren dwangarbeid in den ket
ting. In verband hiermede kan de vraag worden gedaan, of in casu
wellicht niet art. 18 C. W. van toepassing is?
Wij vermeenen van neen.
Art. 18 C. W. (1) moge door één enkele bepaling over den samen
loop van misdrijven hetzelfde beginsel geregeld hebben wat wjj in het
Wetboek van Strafvordering in de artt. 167 en 168 terugvinden, doch
welke uitbreiding men daaraan ook moge geven, spreekt het wel van
zelf dat die leer, waarbij tegen de opeenstapeling van straffen (cumu-
latio poenarum) bij voorkomende misdrijven en veroordeelingen ge
waakt wordt, met van eenige toepassing kan zijn, waar, zooals in
casu, het tweede misdrijf (feitelijke insubordinatie) gepleegd is na de
eerste veroordeeling (rot de straf van vijfden jaren dwangarbeid in
den ketting) en de beklaagde K. dus recidivist wordt.
Een andere vraag is deze:
Kent het Crimineel Wetboek voor liet krijgsvolk, te landedo loer
van herhaling van misdrijf?
Ook nu luidt ons antwoord ontkennend.
Vóór de invoering van het Koninklijk besluit van 13 Oct. 1882
26., Ind. Stbl. 1SS3 N 54, waren de leerstukken over pogingf
medeplichtigheidalsmede over hét herhalen van misdrijf (recidive)
(1) Dit art. luidt: „Wanneer een militair meer dan een deliet, hetzij burgerlijk,
hetzij militair, begaan heeft, zal hem alleen die straf worden, opgelegd, welke "bij de'
wet op de zwaarste der misdaden, door hom begaan, gesteld is."