334
einde de doodstraf met den kogel, welke nog te ondergaan zal zijn
na de opgelegde straf van dwangarbeid in den ketting, te com-
muteeren in een der straften bij art. 20 voormeld tegen misdrijf be
dreigd, welke met het niet onteerende karakter van gevangenisstraf
voor Europeanen bepaald, eenige overeenkomst zoude hebben.
Ziedaar de eenige mogelijke oplossing, welke bet rechtsgeding in
zake Kromosmitto had kunnen en moeten hebben.
Hoe het mogelijk is, dat Mr. Blom, als destijds auditeur-militair en
bekwaam rechtsgeleerde, een dusdanig onjuist advies den krijgsraad kon
geven, welke rechtbank benevens het opperrechterlijk college K.
wegens feitelijke insubordinatie tot de doodstraf met den strop heeft
kunnen veroordeelen, is ons inderdaad een raadsel. Is het dood
vonnis van K. meer dan een verdienstelijke pennevrucht van louter
phantasie te beschouwen, maar bevat het ons bekend gemaakte geding
inderdaad de zuiver historische waarheiddan hebben wij daarin
bovendien te zien een hoogst erroneuse en betreurenswaardige recht
spraak van een militairen rechter.
Evenmin kunnen wij ons vercenigen met eenige reehtsbeschou-
wingen omtrent de militaire rechtspleging door schrijver ten beste
gegeven, die ten onrechte van meening is dat, nadat de eisch van
den Auditeur-militair aangenomen is, het vonnis als geslagen moet
worden beschouwd „om reden een lid in den krijgsraad niet van
oordeel mag veranderen of dit wijzigen, terwijl ook aangenomen is
dat deliberation bij dit lichaam ter gelegenheid van de voordracht
en de daarop volgende stemming tot bepaling van de straf volgens
de doode letter van gemeld artikel 204 R. L. verboden is." Die
meening is ten eenenmale erroneus.
Artikel 204 R. L. zegt ,,dat de president van den krijgsraad
hoofdelijke omvrage doet, beginnende met het jongste lid en brengende
zjjn gevoelen het laatst uit." Deze bepaling heeft geen anderen grond,
dan dat de wetgever hierbij veronderstelt dat, indien de oudere leden
hun gevoelens zouden kenbaar maken alvorens de jongeren hadden
gesproken, dusdanige wijze van stemming om den invloed, welke
ouderen in rang op de jongeren zouden kunnen uitoefenen, tot eene
partijdige uitspraak zoude kunnen leiden. Nergens is verboden dat
een lid zijn gevoelen niet zou mogen veranderen of wijzigen, nadat